H5- T4 Transport - bs 5 Weefselvloeistof en lymfe


Vergroot de tekst door op het plaatje te klikken en beantwoord de meerkeuzevraag.
A
geen van beide beweringen
B
alleen bewering 1
C
alleen bewering 2
D
beide beweringen
1 / 19
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les


Vergroot de tekst door op het plaatje te klikken en beantwoord de meerkeuzevraag.
A
geen van beide beweringen
B
alleen bewering 1
C
alleen bewering 2
D
beide beweringen

Slide 1 - Quizvraag


Hartfalen
De hartslag begint met het samentrekken van de boezems. Bij mensen met
hartfalen reageren de boezems te traag of juist te vroeg.

- Wat is het directe gevolg van het te vroeg samentrekken van de spieren van de rechterboezem?
A
Er stroomt minder bloed in de linkerboezem.
B
Er stroomt minder bloed naar de rechterkamer.
C
Het bloed stroomt met hogere snelheid naar de linkerboezem
D
Het bloed stroomt met hogere snelheid naar de rechterkamer

Slide 2 - Quizvraag


Vorming van weefselvloeistof
De hoeveelheid weefselvloeistof is afhankelijk van een aantal factoren, zoals de bloeddruk, de osmotische waarde van het bloed en de osmotische waarde van de weefselvloeistof.
Bekijk de afbeelding hiernaast.
- Door welke van deze gebeurtenissen neemt de hoeveelheid weefselvloeistof toe?


A
door de gebeurtenissen 2, 3 en 6
B
door de gebeurtenissen 1, 4 en 6
C
door de gebeurtenissen 1, 3 en 5
D
door de gebeurtenissen 2, 4 en 5

Slide 3 - Quizvraag


Erfelijkheidstest
Om uit te zoeken of iemand drager is van een bepaald gendefect, kan aan de hand van een bloedmonster DNA uit de chromosomen onderzocht worden.

- Welk bestanddeel van het bloed kan gebruikt worden voor het opsporen van een eventueel  gendefect aan de hand van DNA uit de chromosomen?
A
bloedplaatjes
B
bloedplasma
C
rode bloedcellen
D
witte bloedcellen

Slide 4 - Quizvraag


Lees de tekst uit de afbeelding.
- Welke van deze beweringen is of welke zijn juist?

A
De beweringen 1 en 2 zijn beide onjuist.
B
Alleen bewering 1 is juist.
C
Alleen bewering 2 is juist.
D
De beweringen 1 en 2 zijn beide juist

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Wat zorgt ervoor dat de weefselvloeistof uit de haarvaten komt?
A
De lymfekleppen
B
Bloeddruk
C
De cellen
D
Temperatuurverschil

Slide 14 - Quizvraag

Een zuurstofdeeltje bevindt zich in een haarvat. In welke delen komt het zuurstofdeeltje achtereenvolgens terecht?
1
2
3
4
5
Ader onder het sleutelbeen
Borstbuis
Bovenste holle ader
Lymfevat
Vocht tussen de cellen

Slide 15 - Sleepvraag

Welke richting
stroomt de
lymfe?
A
Naar links
B
Naar rechts
C
Beide

Slide 16 - Quizvraag

Welk van de volgende onderdelen zit niet in lymfe?
A
Witte bloedcellen
B
Rode bloedcellen
C
Zuurstof
D
Koolstofdioxide

Slide 17 - Quizvraag

Welke stelling(en) is/zijn juist?
A
De nieren filteren alleen afvalstoffen uit het bloed
B
De lymfevaten filteren alleen afvalstoffen uit het bloed
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Zelfstandig werken
Voor volgende keer:
BS4: 54 t/m 59 is af
timer
5:00

Slide 19 - Tekstslide