In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Grammatica Woordsoorten
Slide 1 - Tekstslide
Hoofdzin / Bijzin
De Nederlandse taal bestaat uit enkelvoudigeen samengesteldezinnen. Een enkelvoudige zin heeft één persoonsvorm en éénonderwerp. Een samengestelde zin heeft twee of meer persoonsvormen en twee of meer onderwerpen.
Samengestelde zin
Een samengestelde zin kan bestaan uit twee hoofdzinnen of een hoofdzin en bijzin.
Hoofdzin
Bij een hoofdzin staan de persoonsvorm en het onderwerp naast elkaar, je kunt hier geen ander woord tussen plaatsen
Bijzin
In een bijzin staan de persoonsvorm en het onderwerp uit elkaar, er staat altijd een woord of meerdere woorden tussen.
Slide 2 - Tekstslide
* Bij een hoofdzin staan de persoonsvorm en het onderwerp naast elkaar, je kunt hier geen ander woord tussen plaatsen.
* In een bijzin staan de persoonsvorm en het onderwerp uit elkaar, er staat altijd een woord of meerdere woorden tussen.
Voorbeeld
- Ik heb nu alle zinsdelen geleerd. (enkelvoudige zin)
- Dit boekje heeft mij daarbij geholpen. (enkelvoudige zin)
Ik heb nu alle zinsdelen geleerd en daar heeft dit boekje mij bij geholpen.
(samengestelde zin)
Slide 3 - Tekstslide
Ik ga slapen, omdat ik moe ben geworden. pv 1. ow 1. HZ/BZ pv 2. ow 2. HZ/BZ voegwoord:
Slide 4 - Open vraag
Opdracht:
Bestudeer de theorie van blz 18 (HZ/BZ) en maak opdr 9
Slide 5 - Tekstslide
Woordsoorten
Lidwoorden
de
het
een
Zelfstandig naamwoord
1 Je kunt er een lidwoord voor zetten;
2 Je kunt het van enkelvoud meervoud veranderen, of andersom;
3 Je kunt er een verkleinwoord van maken.
Zelfstandig werkwoord
Een zelfstandig werkwoord (zww) is het belangrijkste werkwoord in de zin. Als er één werkwoord in de zin staat, is dat altijd een zelfstandig werkwoord. Staan er meerdere werkwoorden in de zin, dan moet je van links naar rechts elke keer een werkwoord weghalen. Het werkwoord dat overblijft is het zelfstandig werkwoord.
Hulpwerkwoord
Een hulpwerkwoord (hww) staat alleen in een zin met meerdere werkwoorden. Als er twee of meer werkwoorden in een zin staan, dan is de persoonsvorm altijd een hulpwerkwoord.
Werkwoord
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet. (doe-woord)
● Een werkwoord heeft verschillende vormen: infinitief ( hele werkwoord), persoonsvorm tegenwoordige tijd, persoonsvorm verleden tijd, voltooid deelwoord en onvoltooid deelwoord .
● Een werkwoord kun je vervoegen.
● Er zijn drie verschillende soorten werkwoorden: zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord en koppelwerkwoord. (koppelwerkwoord wordt niet behandeld)
Slide 6 - Tekstslide
De
verkoper
glimlacht
zelfstandig werkwoord
lidwoord
zelfstandig naamwoord
Slide 7 - Sleepvraag
Samengevat:
zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
1. Zoek alle werkwoorden uit de zin. Staat er maar één in? Dan is dit automatisch een zelfstandig werkwoord.
2. Staan er méér werkwoorden in? Zoek de persoonsvorm. Dit is een hulpwerkwoord. Streep dit hulpwerkwoord weg.
3. Herhaal stap 1 en 2 totdat er maar één werkwoord overblijft. Dit is het belangrijkste werkwoord in de zin en dus een zelfstandig werkwoord.
Slide 8 - Tekstslide
GRAMMATICA WOORDSOORTEN
zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
Wij willen vanmiddag gaanvissen.
pv = willen
willen = hww
Slide 9 - Tekstslide
GRAMMATICA WOORDSOORTEN
zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
Wij willen vanmiddag gaanvissen.
Wij gaan vanmiddag vissen.
pv = gaan
gaan= hww
dus: vissen = zww
Slide 10 - Tekstslide
Thomas wil vanavond nog wel even voetballen.
A
wil = hww
B
wil = zww
Slide 11 - Quizvraag
Thomas wil vanavond nog wel even voetballen.
A
voetballen = hww
B
voetballen = zww
Slide 12 - Quizvraag
Freek wil binnenkort zijn haar laten verven.
A
wil= hww
B
wil= zww
Slide 13 - Quizvraag
Freek wil binnenkort zijn haar laten verven.
A
laten = hww
B
laten = zww
Slide 14 - Quizvraag
Freek wil binnenkort zijn haar laten verven.
A
verven= hww
B
verven = zww
Slide 15 - Quizvraag
Bestudeer de theorie van blz 19 t/m 25 en maak opdr 10 t/m 15 van blz 21 e.v.