AFP herhalen luchtwegen

Lesinhoud
-Beantwoord de oefenvragen
-Ga naar Cumlaude week 4 en maak individueel de keuzeopdracht Herhaling luchtwegen
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
Anatomie Fysiologie PathologieMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Lesinhoud
-Beantwoord de oefenvragen
-Ga naar Cumlaude week 4 en maak individueel de keuzeopdracht Herhaling luchtwegen

Slide 1 - Tekstslide

De longader vervoert ...
A
Zuurstofarm bloed
B
Zuurstofrijk bloed

Slide 2 - Quizvraag

De Latijnse term voor longader is
A
Vena cava superior
B
Arteria pulmonalis
C
Vena cava inferior
D
Vena pulmonalis

Slide 3 - Quizvraag

De Latijnse term voor longader is
A
Vena cava superior
B
Arteria pulmonalis
C
Vena cava inferior
D
Vena pulmonalis

Slide 4 - Quizvraag

Welke stelling klopt niet over astma
A
astma is een chronische ontsteking van de longen
B
de luchtwegen zijn gevoeliger voor prikkels
C
astma is een progressieve ziekte
D
bij astma wordt meer slijm aangemaakt

Slide 5 - Quizvraag

wat kan een mogelijke oorzaak van astma zijn
A
erfelijke aanleg
B
rokende moeder tijdens de zwangerschap
C
infectie in de longen op jonge leeftijd
D
alle drie de antwoorden kunnen een oorzaak zijn

Slide 6 - Quizvraag

wat is niet waar bij COPD
A
longen worden beschadigd
B
treedt meestal op vanaf 40 jaar
C
longblaasjes kunnen herstellen
D
levensverwachting is vermindert

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een kenmerk van longemfyseem ?
A
longblaasjes gaan kapot
B
ontsteking van de longblaasjes
C
er wordt meer slijm aangemaakt
D
beschadiging van het slijmvlies

Slide 8 - Quizvraag

De longslagaders voeren het zuurstofrijke bloed vanuit de longen naar het hart.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

De longslagaders voeren het zuurstofrijke bloed vanuit de longen naar het hart.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Welk ziektebeeld valt NIET onder COPD?
A
chronische bronchitis
B
longemfyseem
C
astma

Slide 11 - Quizvraag

Wat is longemfyseem?
A
bronchiën zijn ontstoken
B
longblaasjes gaan verloren
C
chronische ontsteking van de longen
D
bloedpropje in de longen

Slide 12 - Quizvraag

Uit hoeveel kwabben bestaan de longen ?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 13 - Quizvraag

Uit hoeveel kwabben bestaan de longen ?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 14 - Quizvraag

In welke onderdelen van de luchtwegen zit trilhaarepitheel?
A
Neus, luchtpijp en hoofdbronchiën
B
Neus, luchtpijp, hoofdbronchiën, bronchiolen en longblaasjes
C
Neus, luchtpijp, hoofdbronchiën en bronchiolen

Slide 15 - Quizvraag

De ruimte tussen de beide longen heet...
A
bifurcatie
B
longhilus
C
pleuraholte
D
mediastinum

Slide 16 - Quizvraag

De ruimte tussen de beide longen heet...
A
bifurcatie
B
longhilus
C
pleuraholte
D
mediastinum

Slide 17 - Quizvraag

Welke stelling klopt niet over astma
A
astma is een chronische ontsteking van de longen
B
de luchtwegen zijn gevoeliger voor prikkels
C
astma is een progressieve ziekte
D
bij astma wordt meer slijm aangemaakt

Slide 18 - Quizvraag

wat kan een mogelijke oorzaak van astma zijn
A
erfelijke aanleg
B
rokende moeder tijdens de zwangerschap
C
infectie in de longen op jonge leeftijd
D
alle drie de antwoorden kunnen een oorzaak zijn

Slide 19 - Quizvraag

wat is een allergische prikkel bij astma
A
schimmels
B
ibuprofen
C
rook
D
luchtvervuiling

Slide 20 - Quizvraag

welke groep medicatie kan astma uitlokken
A
NSAID's en opiaten
B
ACE remmers en bètablokkers
C
NSAID's , ACE remmers en bètablokkers
D
Diuretica en Pijnstillers

Slide 21 - Quizvraag

Stelling 1: kou, mist en actief sporten zijn niet-allergische prikkels bij astma.
Stelling 2: Stoppen met roken, corona en griepvaccinatie, voldoende lichaamsbeweging zijn leefstijl adviezen




A
stelling 1 is juist en stelling 2 is onjuist
B
stelling 1 is onjuist en stelling 2 is juist
C
beide stellingen zijn juist
D
beide stellingen zijn onjuist

Slide 22 - Quizvraag

een Kortwerkende sympathicomimetica wordt bij astma alleen gebruikt bij minder dan 2 aanvallen per week

A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quizvraag

wat betekent de afkorting ICS
A
inhalator
B
inhalatie medicatie
C
corticosteroïden
D
inhalatie corticosteroïden

Slide 24 - Quizvraag

de behandeling met ICS bij astma is stap 3 in de behandeling
(ICS=inhalatiecorticosteroïden)
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quizvraag

welk van de onderstaande middelen is geen ICS
A
beclomethason
B
prednisolon
C
budesonide
D
fluticasonpropionaat

Slide 26 - Quizvraag

wat is niet waar bij COPD
A
longen worden beschadigd
B
treedt meestal op vanaf 40 jaar
C
longblaasjes kunnen herstellen
D
levensverwachting is vermindert

Slide 27 - Quizvraag

Wat is een kenmerk van longemfyseem ?
A
longblaasjes gaan kapot
B
ontsteking van de longblaasjes
C
er wordt meer slijm aangemaakt
D
beschadiging van het slijmvlies

Slide 28 - Quizvraag

wat is geen klacht van COPD
A
benauwdheid en prikkelhoest
B
kortademigheid
C
vermagering en verlies van spiermassa
D
benauwdheid

Slide 29 - Quizvraag

wat kan de oorzaak zijn van COPD
A
roken
B
blootstelling aan stofdeeltjes
C
aangeboren afwijking
D
alle drie de antwoorden zijn goed

Slide 30 - Quizvraag

welke van onderstaande middelen is een langwerkende luchtwegverwijder ?
A
Formoterol
B
salbutamol
C
beclomethason
D
budesonide

Slide 31 - Quizvraag

onder welke geneesmiddelgroep valt formoterol en salmeterol
A
ICS
B
Sympathicomimetica
C
parasympathicolytica

Slide 32 - Quizvraag

onder welke geneesmiddelgroep valt tiotropium
A
ICS
B
Sympathicomimetica
C
parasympathicolytica

Slide 33 - Quizvraag

stelling 1: Astma ontwikkel je vaak vanaf ongeveer 40 jaar.
Stelling 2: COPD komt vaker voor bij kinderen

A
stelling 1 is juist en stelling 2 is onjuist
B
stelling 1 is onjuist en stelling 2 is juist
C
beide stellingen zijn juist
D
beide stellingen zijn onjuist

Slide 34 - Quizvraag

hoe lang duurt het ongeveer voordat de ICS werken ?
A
2 weken
B
10 dagen
C
1 week
D
3 weken

Slide 35 - Quizvraag

wat is geen bijwerking van een SYMPATHICOMIMETICA ?
A
droge mond
B
trillen van de handen
C
misselijkheid
D
spierkrampen

Slide 36 - Quizvraag

hoe lang werkt een kortwerkende sympathicomimetica
A
1-4 uur
B
3-6 uur
C
4-6 uur
D
3-8 uur

Slide 37 - Quizvraag

Bij een dosisaerosol zit het geneesmiddel in:
A
drijfgas
B
in een vloeistof
C
in lactose

Slide 38 - Quizvraag

stelling 1: poederinhalatoren zijn minder geschikt voor kinderen jonger dan 7 jaar.
stelling 2 : een dosisaerosol moet je altijd schudden voor gebruik.
A
stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
B
stelling 1 is onjuist en stelling 2 is juist
C
beide stellingen zijn juist
D
beide stellingen zijn onjuist

Slide 39 - Quizvraag

kortwerkend sympaticomimetica
ics
langwerkend sympaticomimetica
parasympathicolytica
salbutamol
beclometason
formoterol
salmeterol
tiotropium

Slide 40 - Sleepvraag