Les 11 - Het vertellen van verhalen

Programma komende weken
Proza
Hoofdstuk 11 t/m 16, pagina 160-183

Toets van 100 minuten, telt 3x
Verhaalanalyse
Verhaal schrijven
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Programma komende weken
Proza
Hoofdstuk 11 t/m 16, pagina 160-183

Toets van 100 minuten, telt 3x
Verhaalanalyse
Verhaal schrijven

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les
Je weet welke begrippen je kunt gebruiken om een verhaal te analyseren
Je kunt een verhaal schrijven met behulp van verschillende literaire technieken

Slide 2 - Tekstslide

Grondelementen van elk verhaal
  • Personages
  • Gebeurtenissen
  • Vertelperspectief

Slide 3 - Tekstslide

Personages
Hoofdpersonen
  • Complete karakters, 
  • Round characters 
  • Geloofwaardig, maken een ontwikkeling door
  • Je krijgt (soms) toegang tot het innerlijk, geheimen etc. 

Bijfiguren 
  • flat characters
  • Nauwelijks uitgewerkt

Slide 4 - Tekstslide

Personages
Expliciete karakterisering
  • Verteller geeft direct informatie
  • Techniek: 'telling'

Impliciete karakterisering 
  • De lezer ontdekt zelf het karakter van het personage
  • Techniek: 'showing'

Slide 5 - Tekstslide

Gebeurtenissen
Handelingen in het verhaal, plot, verhaalgeschiedenis

Vaak voorkomende verhaalstructuur: iemand streeft naar een bepaald doel, wordt tegengewerkt en wordt geholpen. Hij behaalt zijn doel. De weg die hij heeft afgelegd, heeft hem veranderd.

Technieken om de chronologie te doorbreken
  • Flashback
  • Flashforward

Causaliteit
Alles hangt met alles samen
Logisch verband tussen oorzaak en gevolg


Slide 6 - Tekstslide

Tijd en ruimte
Vier jaar later kocht Jaap een nieuwe fiets. 
  • Vertelde tijd = vier jaar
  • Verteltijd = één zin

Tijdsvertraging
  • Iets heel uitgebreid beschrijven zodat de lezer in spanning blijft

Ruimte
  • Bepalend voor de sfeer
  • Bepalend voor de dramatische handelingen

Slide 7 - Tekstslide

Vertelperspectief
Ik-verteller
  • Belevende ik. Neemt zelf deel aan het verhaal. Dit is een subjectief perspectief. Onbetrouwbaar perspectief. 
  • Vertellende ik. Vertelt over de gebeurtenissen. 

Personale verteller
  • Hij/zij-verteller. Niet merkbaar aanwezig. Enkelvoudig of meervoudig perspectief. 

Alwetende verteller
  • Auctoriale verteller. Staat boven het verhaal. Weet alles. Verleden, heden en toekomst. 
  • Kan aanwezig of afwezig zijn. In het laatste geval spreken we van neutraal perspectief

Slide 8 - Tekstslide

Stijl
Hoe gebruikt de schrijver de taal om het verhaal te vertellen?

Sober, ironisch, poëtisch, metaforisch, zwierig, hoekig, mooi, lelijk, saai, etc.

Slide 9 - Tekstslide

Werkfase
  1. Pak je laptop
  2. Log in bij lessonup.app
  3. Beantwoord de vragen. Er staat op welke pagina van je handboek je het antwoord kunt vinden.
  4. Je kunt de vragen ook op papier maken

Slide 10 - Tekstslide

Welke drie soorten vertellers zijn er? (zie p. 162)

Slide 11 - Open vraag

Welke technieken gebruiken schrijvers en filmmakers om af te wijken van een strikt chronologische volgorde? (zie p. 161)

Slide 12 - Open vraag

Als de alwetende of auctoriale verteller niet op de voorgrond treedt en geen commentaar geeft, hoe noemen we dat perspectief? (zie p. 162)

Slide 13 - Open vraag

Hoe betrouwbaar is een belevende ik? (zie p. 162)

Slide 14 - Open vraag

Hoe kun je stijl omschrijven? (zie p. 162)

Slide 15 - Open vraag

Hoe noem je de hoofdpersonen van een verhaal? (zie p. 160)

Slide 16 - Open vraag

Hoe noemen we de gebeurtenissen in een verhaal ook wel? (zie p. 160)

Slide 17 - Open vraag

Hoe wordt de hij/zij-verteller ook wel genoemd? (zie p. 162)

Slide 18 - Open vraag

Kun je de verteller van een verhaal gelijkstellen met de schrijver? (zie p. 162)

Slide 19 - Open vraag

Waarom kiezen mensen ervoor om hun boodschap in een verhaal over te brengen? (zie p. 160)

Slide 20 - Open vraag

Waarom kiezen wetenschappers ervoor om hun boodschap in een verhaal over te brengen?

Slide 21 - Open vraag

Wat betekent 'expliciete karakterisering'?

Slide 22 - Open vraag

Wat is 'showing' als het gaat om het karakter van een personage? (zie p. 160)

Slide 23 - Open vraag

Wat is 'telling'? (zie p. 160)

Slide 24 - Open vraag

Wat is een ander woord voor de 'alwetende' verteller? (zie p. 162)

Slide 25 - Open vraag

Wat is het kenmerk van de auctoriale verteller? (zie p. 162)

Slide 26 - Open vraag

Wat is het verschil tussen vertelde tijd en de verteltijd? (zie p. 161)

Slide 27 - Open vraag

Wat is het voordeel kennis te hebben van muziek, literatuur of mensen? (zie p. 160)

Slide 28 - Open vraag

Wat is tijdsvertraging? (zie p. 161)

Slide 29 - Open vraag

Wat voor rol kunnen ruimtes spelen in een film of boek? (zie p. 161)

Slide 30 - Open vraag

Wat wordt bedoeld met 'impliciete karakterisering'? (zie p. 160)

Slide 31 - Open vraag

Wat zijn de grondelementen van een verhaal? (zie p. 160)

Slide 32 - Open vraag

Wat zijn flat characters? (zie p. 160)

Slide 33 - Open vraag

Welke twee vormen heb je bij een ik-verteller? (zie p. 162)

Slide 34 - Open vraag