herhaling les 5, 6, 19, 20 en 21

Welkom AH!G


Quiz ter voorbereiding SO grammatica
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom AH!G


Quiz ter voorbereiding SO grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  1. Oefenen 
  2. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Tekstslide

Regels
De regels van een taal noem je grammatica


Slide 3 - Tekstslide

Waar of niet waar? Een zelfstandig naamwoord en een lidwoord zijn voorbeelden van woordsoorten.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
Zelfstandige naamwoorden geven informatie over de 'zelfstandigheid' van een woord.
B
Zelfstandige naamwoorden zijn werkwoorden 'verzelfstandigt'.
C
Zelfstandige naamwoorden geven een 'naam' aan 'zelfstandige' dingen.

Slide 5 - Quizvraag

Dit zijn zelfstandige naamwoorden
Namen van bedrijven
Woorden voor concrete zaken
Woorden voor abstracte zaken
Woorden met een hoofdletter
Namen van mensen
Namen van dieren
Namen van dingen
Woorden die iets zeggen over een ander woord
Woorden die iets toevoegen
Woorden die je kunt weglaten in een zin

Slide 6 - Sleepvraag

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het, een
B
rood, groen, geel
C
fiets, koe, paard
D
vroeger, later, nu

Slide 7 - Quizvraag

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 8 - Quizvraag

Wat is GEEN zelfstandig naamwoord?
A
roepen
B
kleding
C
schaal
D
kerstkaart

Slide 9 - Quizvraag

In welke zin staan GEEN zelfstandige naamwoorden?
A
De vliegen vliegen achter vliegen aan.
B
De reiziger zal met de trein gaan reizen.
C
In de mediatheek staan veel computers.
D
Misschien moeten wij verhuizen.

Slide 10 - Quizvraag

Wat zijn lidwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 11 - Quizvraag

Hoe veel lidwoorden zijn er?
A
2
B
3
C
5
D
4

Slide 12 - Quizvraag

Hier kun je lidwoorden WEL aan herkennen
Hier kun je lidwoorden NIET aan herkennen
een lidwoord bestaat uit twee delen: een lid en een woord
tussen een lidwoord en een zelfstandig naamwoord kunnen andere woorden staan die je kunt weglaten
een lidwoord verandert in de verleden tijd
een lidwoord staat voor een zelfstandig naamwoord

Slide 13 - Sleepvraag

Welk lidwoord is een onbepaald lidwoord?
A
een
B
de
C
het

Slide 14 - Quizvraag

Welke lidwoorden zijn bepaalde lidwoorden?
A
een, de
B
het, een
C
de, het

Slide 15 - Quizvraag

Het is mij veel te koud!

Wat is het in deze zin?
A
lidwoord
B
geen lidwoord

Slide 16 - Quizvraag

De fiets van Jip is heel mooi.

Wat is de in deze zin?
A
lidwoord
B
geen lidwoord

Slide 17 - Quizvraag

Heb jij al een nieuwe jas gekocht?

Wat is een in deze zin?
A
lidwoord
B
geen lidwoord

Slide 18 - Quizvraag

Geef mij maar een paar snoepjes.

Wat is een in deze zin?
A
lidwoord
B
geen lidwoord

Slide 19 - Quizvraag

De persoonsvorm is altijd....
A
een persoon
B
een werkwoord
C
een zelfstandig werkwoord
D
een gebeurtenis

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm?
A
Hoe
B
vind
C
je
D
ook

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

De persoonsvorm kan in enkel- en in meervoud staan.
A
De persoonsvorm
B
kan
C
staan
D
meervoud

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
De persoonsvorm
B
is
C
altijd
D
een werkwoord

Slide 23 - Quizvraag

Op welke drie manieren kun je de persoonsvorm in een zin vinden?

Slide 24 - Woordweb


Voorbeeld van een werkwoord

A
gebouwen
B
vertrouwen
C
gereedschappen

Slide 25 - Quizvraag

Waar kun je een werkwoord aan herkennen
A
Je kunt het vervoegen
B
Je kunt het verplaatsen
C
Je kunt er mee werken
D
Je kunt het weglaten

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Jorien legt het onderwerp uit.
A
Jorien
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?:

Klas AH1H leert het onderwerp vinden.
A
Klas AH1H
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord?
"Ik heb me verstopt voor Aigibou."
A
Ik
B
heb
C
verstopt
D
Aigibou

Slide 29 - Quizvraag

Wat is het onvoltooid deelwoord?

"Lopend naar de dichtstbijzijnde supermarkt, struikelde ik."
A
Lopend
B
supermarkt
C
struikelde
D
ik

Slide 30 - Quizvraag

Wat is de infinitief in deze zin?

"Wij vinden het leuk om ons te verstoppen voor Aigibou."
A
Wij
B
vinden
C
verstoppen
D
Aigibou

Slide 31 - Quizvraag

Het hele werkwoord noem je ook wel de .....
A
Infinitief
B
Onderwerp
C
Persoonsvorm
D
Lijdend voorwerp

Slide 32 - Quizvraag

In welke tijd staat de volgende zin:
Ik kijk nooit tv
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 33 - Quizvraag

De agenten patrouilleren voortdurend. Deze zin is:
A
Enkelvoud
B
Meervoud

Slide 34 - Quizvraag

Een groot deel van de vluchtelingen maakt weinig kans op asiel.
Wat is het onderwerp?
A
Een groot deel van de vluchtelingen
B
De vluchtelingen
C
Weinig kans
D
op asiel

Slide 35 - Quizvraag

Waar heb je nog moeite mee?
zelfstandige naamwoorden
lidwoorden
bijvoeglijke naamwoorden en telwoorden
werkwoorden
persoonsvorm
onderwerp
Ik heb nergens moeite mee

Slide 36 - Poll