Les 2 Vergelijkend tekstverband herkennen

Welkom 
We werken vandaag aan 1.3 Lezen = zakelijke teksten lezen (non-fictie)


1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 9 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom 
We werken vandaag aan 1.3 Lezen = zakelijke teksten lezen (non-fictie)


Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen 
In deze paragraaf leer je:
• wat een artikel (uiteenzetting) is;
• onderwerp en hoofdgedachte benoemen;
• de opbouw van alinea’s herkennen;
• de functies van inleiding en slot herkennen;
• tekstverbanden herkennen.

Slide 2 - Tekstslide

Samen lezen: uitleg 
Een artikel is een informatieve tekst met vooral objectieve informatie. In een artikel geeft de schrijver uitleg over een onderwerp. Een artikel wordt ook wel een uiteenzetting genoemd.

Bij een artikel met een vaste structuur kun je door vragen te stellen snel bepalen wat de hoofdzaken zijn. 

Slide 3 - Tekstslide

Welke DRIE woorden typeren een artikel het best?

Slide 4 - Open vraag

Twee vragen om de hoofdzaken van een artikel met een verklaringsstructuur te vinden.

Slide 5 - Open vraag

Waar vind je meestal het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst?

Slide 6 - Open vraag

"Het heeft geen zin om deze mondkapjes te dragen, want die houden het virus niet tegen." is de hoofdgedachte van
A
een informatieve tekst
B
een betogende tekst

Slide 7 - Quizvraag

Talent
orienterend
verkennend 
onderwerp
Lees de titel en de eerste en de laatste alinea
tekst: titel, illustratie, tussenkopje, anders gedrukt
Lees de eerste zin van alle alinea's tussen inleiding en slot (kernzin)
eerste alinea, laatste alinea
leest tussenkopjes en vetgedrukte woorden
bekijk eventuele afbeeldingen
lees bronvermelding (onder tekst)
globaal
stel jezelf vragen: onderwerp, soort tekst, doel, opbouw, inleiding, slot, bron, wie is de schrijver?

eerste en laatste zin alinea's

Slide 8 - Tekstslide

Talent
precies
nauwkeurig 
inleiding en slot goed bekijken
Lees de tekst aandachtig, zin voor zin
hoofdgedachte = één belangrijke zin, welke het onderwerp samenvat.
Let op de informatie die inleiding en slot geven
Vraag je af wat het belangrijkste is wt over het onderwerp wordt gezegd. --> hoofdgedachte
Slet de betekenis vast van belangrijke moeilijke woorden.
Kijk wat het verband is tussen tekstdelen.

Slide 9 - Tekstslide

signaalwoorden 
tekstverband
signaalwoorden
1
opsommend 

ten eerste, ook, eveneens, bovendien, verder, tevens, zowel ... als, ten slotte, niet alleen... (maar) ook
2
tijdsvolgorde/chronologisch
eerste, intussen, terwijl, toen, vervolgens, daarna, voordat, nadat , zodra, ten slotte, jaartallen, data
3
tegenstellend
maar, echter, evenwel, toch, daarentegen, integendeel, enerzijds ... anderzijds
4
uitleggend
bijvoorbeeld, dat wil zeggen, met andere woorden, zoals, zo, als, denk aan
5
redengevend 
want, omdat, daarom, immers, namelijk
6
concluderend
dus, dan ook, concluderend, de slotsom is, hieruit volgt
7
vergelijkend

net als, zoals, evenals

Slide 10 - Tekstslide

In je agenda lezen welke stof je moet leren voor een proefwerk is zoekend lezen?
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Elke alinea van een tekst gaat over een ander deelonderwerp.
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quizvraag

"Met andere woorden" is een voorbeeld van een uitleggend (toelichtend) verband.
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Waarnaar kijk je het eerst als je wilt weten wat het onderwerp van een tekst is?

Slide 14 - Open vraag

Hoe is een alinea meestal opgebouwd?

Slide 15 - Open vraag

In welke tekstsoort worden argumenten gebruikt?

Slide 16 - Open vraag

Aan welke woorden kun je het tekstverband tussen zinnen of alinea’s herkennen?

Slide 17 - Open vraag

Wat is een verwijswoord?

Slide 18 - Open vraag

Op welke manieren kun je de tekst gebruiken om achter de betekenis van een onbekend woord te komen?

Slide 19 - Open vraag

Nieuw - vergelijkend tekstverband
Mijn moeder is net zo sportief als Diana.
Twee stukjes tekst worden met elkaar vergeleken.
.......    is gelijk aan .....= ze zijn hetzelfde = overeenkomsten
(net als, even groot als, even klein als) 
......is niet gelijk aan.....  = ze zijn anders = verschillen
(anders dan, groter dan, kleiner dan, meer dan, minder dan , beter, slechter)

Slide 20 - Tekstslide

#lees nauwkeurig = lezen om te begrijpen
  1. Let op de informatie in de inleiding en het slot.
  2. Vraag je af wat het belangrijkst is wat over het onderwerp wordt gezegd. = kernzin alinea
  3. Stel de betekenis vast van belangrijke moeilijke woorden.
  4. Kijk wat het verband is tussen de verschillende delen van de tekst.

Slide 21 - Tekstslide

Filmpjes
Tip:
Vaak kijken voor een toets!

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Slide 24 - Video

Slide 25 - Video

Slide 26 - Video

Slide 27 - Video

Slide 28 - Video

Slide 29 - Video

Slide 30 - Video

Slide 31 - Video