We werken vandaag aan 1.3 Lezen = zakelijke teksten lezen (non-fictie)
Leg klaar - blz. 25 werkboek -schrift - pen
Je werkt bij lezen in je werkboek en schrift.
Online antwoorden controleren kan altijd nog.
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3
In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Welkom A3!
We werken vandaag aan 1.3 Lezen = zakelijke teksten lezen (non-fictie)
Leg klaar - blz. 25 werkboek -schrift - pen
Je werkt bij lezen in je werkboek en schrift.
Online antwoorden controleren kan altijd nog.
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
In deze paragraaf leer je:
• wat een artikel (uiteenzetting) is;
• onderwerp en hoofdgedachte benoemen;
• de opbouw van alinea’s herkennen;
• de functies van inleiding en slot herkennen;
• tekstverbanden herkennen.
Slide 2 - Tekstslide
Samen lezen: uitleg
Een artikel is een informatieve tekst met vooral objectieve informatie. In een artikel geeft de schrijver uitleg over een onderwerp. Een artikel wordt ook wel een uiteenzetting genoemd.
Bij een artikel met een vaste structuur kun je door vragen te stellen snel bepalen wat de hoofdzaken zijn.
Slide 3 - Tekstslide
Welke DRIE woorden typeren een artikel het best?
Slide 4 - Open vraag
Twee vragen om de hoofdzaken van een artikel met een verklaringsstructuur te vinden.
Slide 5 - Open vraag
In tweetallen verder - blz. 26
vragen om hoofdzaken te vinden bij vier andere structuren
overleg zachtjes
schrijf allebei antwoorden op
blijf bij de taak
timer
5:00
Slide 6 - Tekstslide
Onderwerp - hoofdgedachte (blz. 27)
Lees de uitleg aandachtig.
Twee minuten de tijd.
Markeer de belangrijkste woorden.
timer
2:00
Slide 7 - Tekstslide
Waar vind je meestal het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst?
Slide 8 - Open vraag
"Het heeft geen zin om deze mondkapjes te dragen, want die houden het virus niet tegen." is de hoofdgedachte van
A
een informatieve tekst
B
een betogende tekst
Slide 9 - Quizvraag
Slide 10 - Video
Wie ken jij die dialect spreekt? Versta jij die persoon?
Slide 11 - Woordweb
Wat heb jij met dialect spreken?
A
Ik ken niemand die dialect spreekt.
B
Ik ken mensen die dialect spreken maar ik versta hen niet.
C
Ik ken mensen die dialect spreken en ik kan hen ook verstaan.
D
Ik kan een dialect verstaan en spreken.
Slide 12 - Quizvraag
Aan de slag - tekst 1 blz. 28
Lees de tekst verkennend - samen met je buur.
Probeer de vragen van opdracht 5 samen te beantwoorden.
timer
4:00
Slide 13 - Tekstslide
Lees de tekst nauwkeurig
Lezen om te begrijpen.
Wat zijn de hoofdzaken? --- markeer of onderstreep.
Gebruik de vragen om hoofdzaken te vinden.
Huiswerk:
# werk aan je weektaak Fictie lezen in Learnbeat
# kijk terug naar de stof van deze les en maak lees tekst