Leesvaardigheid_Les1

Trede 4 en Trede 5
  • Spreken en luisteren
  • Leesvaardigheid
  • Grammatica
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Trede 4 en Trede 5
  • Spreken en luisteren
  • Leesvaardigheid
  • Grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Vrijdag 12 maart
Inleveren filmpje
Week van 12 april
Bloktoets
Leesvaardigheid en grammatica

Slide 2 - Tekstslide

Theorie bij opdracht filmpje
- Zie Portal 
- Zie mail

Slide 3 - Tekstslide

Uit welke drie onderdelen
bestaat elke tekst?

Slide 4 - Woordweb

Les 1 Leesvaardigheid
Doel 1: Ik weet hoe een tekst is ingedeeld.
Doel 2: Ik kan de inleiding, het middenstuk en het slot herkennen.
Doel 3: Ik kan aangeven wat voor soort tekst de tekst is.
Doel 4: Ik kan aangeven wat het doel van de schrijver is.

Slide 5 - Tekstslide

Tekst
  • Inleiding
  • Middenstuk
  • Slot

Slide 6 - Tekstslide

Wat staat er zoal in
de inleiding?

Slide 7 - Woordweb

Wat staat er zoal in
het middenstuk?

Slide 8 - Woordweb

Wat staat er zoal in
het slot?

Slide 9 - Woordweb

Inleiding
Is het begin van de tekst: de eerste alinea('s).
Noemt meestal het onderwerp en het doel van de tekst.
Bevat soms een vraag.
Bestaat vaak uit één alinea.
Staat vaak apart van de rest van de tekst.
Is soms anders gedrukt, bijvoorbeeld vet, cursief of in een ander lettertype.

Slide 10 - Tekstslide

Middenstuk
Werkt het doel van de tekst uit.
Bestaat uit meerdere alinea’s.
Geeft informatie over de verschillende kanten (deelonderwerpen) van het onderwerp van de tekst.

Slide 11 - Tekstslide

Slot
Sluit de tekst af.
Bestaat meestal uit één alinea.
Herhaalt het doel van de schrijver.
Geeft meestal een conclusie of een samenvatting die je vaak kunt herkennen aan deze woorden: 'dus', 'kortom' of 'al met al'.

Slide 12 - Tekstslide

Les 2 Leesvaardigheid
Doel 1: Ik weet hoe een tekst is ingedeeld.
Doel 2: Ik kan de inleiding, het middenstuk en het slot herkennen.
Doel 3: Ik kan aangeven wat voor soort tekst de tekst is.
Doel 4: Ik kan aangeven wat het doel van de schrijver is.

Slide 13 - Tekstslide

Teksten bekijken
https://www.kidsweek.nl/nieuws-raar/dief-steelt-auto-brengt-kind-terug

Slide 14 - Tekstslide

Waar kijk je naar vóórdat je
de tekst helemaal gaat lezen?

Slide 15 - Woordweb

Wat is dit voor soort tekst?

Slide 16 - Open vraag

Hoe herken je de
inleiding van deze tekst?

Slide 17 - Woordweb

Staan er tussenkopjes
in de tekst?

Slide 18 - Woordweb

Waar gaat de tekst
over?

Slide 19 - Woordweb

Begrijp je de reactie van
de dief? Leg uit!

Slide 20 - Woordweb

Welk doel heeft de schrijfster
met haar tekst?

Slide 21 - Woordweb

Teksten bekijken
https://www.kidsweek.nl/nieuws-games/strijd-om-gamen-ik-bepaal-zelf-wel-hoe-lang-ik-game



Slide 22 - Tekstslide

Wat voor soort tekst is dit?

Slide 23 - Open vraag

Welke mening heeft Deirdre Enthoven?

Slide 24 - Open vraag

Wat is volgens Deirdre positief aan gamen?

Slide 25 - Open vraag

Wat moet je volgens Deirdre wel ook doen naast gamen?

Slide 26 - Open vraag

Begrijp jij dat ouders zich
zorgen maken? Leg uit!

Slide 27 - Woordweb

Hoe herken je de
inleiding?

Slide 28 - Woordweb

Hoe herken je het
middenstuk?

Slide 29 - Woordweb

Herken je een slot?

Slide 30 - Woordweb

Waarom geen slot
in een nieuwsbericht?

Slide 31 - Woordweb

Tekstsoorten
Er zijn verschillende soorten teksten, zoals een interview, een instructie, een nieuwsbericht, een (nieuws)artikel, een stripverhaal, een gedicht, een betoog etc.

Slide 32 - Tekstslide

Tekstdoelen
De schrijver wil met zijn tekst een bepaald doel bereiken:
1. informeren
2. amuseren/ vermaken
3. instrueren
4. overtuigen
5. overhalen/ activeren

Slide 33 - Tekstslide

Je weet nu:
Doel 1: Ik weet hoe een tekst is ingedeeld.
Doel 2: Ik kan de inleiding, het middenstuk en het slot herkennen.
Doel 3: Ik kan aangeven wat voor soort tekst de tekst is.
Doel 4: Ik kan aangeven wat het doel van de schrijver is.

Slide 34 - Tekstslide

Les 3 leesvaardigheid
1. Ik kan hoofd- en bijzaken onderscheiden in een tekst.
2. Ik kan kernzinnen benoemen in de tekst.

Slide 35 - Tekstslide

Onderwerp en hoofdgedachte?

Slide 36 - Woordweb

Onderwerp
Onderwerp
Een tekst gaat ergens over; het heeft een onderwerp. Je kunt in één of enkele woorden zeggen wat het onderwerp is. Bijv.: tekenfilms voor volwassenen. 
Hoe vind je het onderwerp?
Lees de tekst oriënterend: bekijk de titel, de plaatjes, de bron en lees de eerste alinea.


Slide 37 - Tekstslide

Deelonderwerpen
In het middenstuk van de tekst worden meestal verschillende aspecten van het onderwerp besproken. Dit noemen we deelonderwerpen

Bij het onderwerp 'populaire sporten' horen  bijvoorbeeld de deelonderwerpen 'voetbal', 'tennis' en 'zwemmen'.

Hoe vind je deelonderwerpen?
Lees de tekst globaal: lees vooral de eerste en laatste zinnen van de alinea's 

Slide 38 - Tekstslide

Hoofdgedachte
Hoofdgedachte
Elke tekst heeft ook een hoofdgedachte. Dat is wat de schrijver jou wil vertellen met de tekst.
De hoofdgedachte van een tekst is één volledige zin, die samenvat wat er in de tekst over het onderwerp wordt gezegd. 
Bij het onderwerp 'tekenfilms' kan de hoofdgedachte zijn: 'Tekenfilms zijn leuk én je kunt er vaak ook wat van leren.'

Slide 39 - Tekstslide

Hoofdgedachte
Elke tekst heeft ook een hoofdgedachte. Dat is wat de schrijver jou wil vertellen met de tekst.
De hoofdgedachte van een tekst is één volledige zin, die samenvat wat er in de tekst over het onderwerp wordt gezegd. 

Bij het onderwerp 'tekenfilms' kan de hoofdgedachte zijn: 'Tekenfilms zijn leuk én je kunt er vaak ook wat van leren.'

Slide 40 - Tekstslide

Hoofdgedachte
De hoofdgedachte geeft antwoord op de vraag: wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd?

Hoe vind je de hoofdgedachte?
Lees de tekst intensief/ precies. Dit betekent dat je de tekst goed van de eerste tot de laatste zin leest. Vaak vind je de hoofdgedachte in de inleiding of het slot. 
 

Slide 41 - Tekstslide

Hoofdzaken en bijzaken
Alle belangrijke informatie die de schrijver geeft over het onderwerp en de hoofdgedachte, is een hoofdzaak. Minder belangrijke zaken noem je bijzaken.
 
Hoofdzaken zijn bijvoorbeeld feiten, jaartallen of eigenschappen van het onderwerp. Bijzaken zijn bijvoorbeeld voorbeelden en extra uitleg.

Slide 42 - Tekstslide

Hoofdzaken vinden
1. In de inleiding.
Het onderwerp en de hoofdgedachte staan vaak in de inleiding al genoemd. Behalve als er in de inleiding een anekdote of een voorbeeld wordt genoemd; dat zijn bijzaken.

Slide 43 - Tekstslide

Hoofdzaken vinden
2. In het slot.
Als er in het slot een samenvatting of een conclusie wordt gegeven, dan vind je hier ook het onderwerp en de hoofdgedachte.

Slide 44 - Tekstslide

Hoofdzaken vinden
3. In de kernzin van elke alinea: de belangrijkste zin.
Elke alinea behandelt één deelonderwerp. De kernzin met de belangrijkste informatie is de eerste of de laatste zin, maar kan ook de tweede zin van de alinea zijn. De overige zinnen in de alinea kunnen een toelichting op de kernzin geven of nog een voorbeeld. In deze zinnen staan dus bijzaken.


Slide 45 - Tekstslide

Belangrijk!
Het is belangrijk om te begrijpen wat de hoofdzaken en wat de bijzaken zijn. Zo kun je bijvoorbeeld veel makkelijker een tekst leren, of een samenvatting van de tekst maken. Ook kun je op die manier een tekst makkelijker scannend lezen en dus eerder bepalen of jij de tekst wilt lezen of niet.


Slide 46 - Tekstslide

Opdracht vorige les
Bespreken opdracht. 


Slide 47 - Tekstslide