1HAVO(V) S.O. Grammaire Chapitre 5

Bienvenue
Welkom bij de S.O. Frans van Chapitre 5.
In deze toets wordt enkel de grammatica behandeld.

- De vorm van het bijvoegelijk naamwoord
- De getallen
- De werkwoorden: aller, vouloir, etre & avoir
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Bienvenue
Welkom bij de S.O. Frans van Chapitre 5.
In deze toets wordt enkel de grammatica behandeld.

- De vorm van het bijvoegelijk naamwoord
- De getallen
- De werkwoorden: aller, vouloir, etre & avoir

Slide 1 - Tekstslide

Vul de juiste vorm in van het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes. 

Slide 2 - Tekstslide

L’actrice a les cheveux (noir)
(m. mv.)

Slide 3 - Open vraag

Elle porte une chemise (bleu)

Slide 4 - Open vraag

Je trouve qu’elle est très (beau)

Slide 5 - Open vraag

Sa cousine est (vieux)

Slide 6 - Open vraag

J'ai acheté un (nouveau) livre

Slide 7 - Open vraag

Schrijf de getallen in het Frans op:

Slide 8 - Tekstslide

Soixante et onze euros quinze
A
62,50
B
71,20
C
71,15
D
61,15

Slide 9 - Quizvraag

68

Slide 10 - Open vraag

80

Slide 11 - Open vraag

2000
A
deux cents
B
deux
C
vingt
D
deux mille

Slide 12 - Quizvraag

77

Slide 13 - Open vraag

34

Slide 14 - Open vraag

21

Slide 15 - Open vraag

trois cents euros soixante-onze
A
341,00
B
300,91
C
391,40
D
300,71

Slide 16 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden
Le verbe aller

Slide 17 - Tekstslide

Je (ga) faire du sport demain.

Slide 18 - Open vraag

Nous (gaan) visiter le Parc Astérix.

Slide 19 - Open vraag

Vous (gaan) acheter des billets.

Slide 20 - Open vraag

Tu (gaat) chercher l’entrée du parc?

Slide 21 - Open vraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
Vous ________ (avoir)
A
avez
B
as
C
ont
D
avons

Slide 22 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
Nous ________ (avoir)
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 23 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
Elle ________ (avoir)
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 24 - Quizvraag

elles (avoir)
A
vont
B
sont
C
ont
D
font

Slide 25 - Quizvraag

Je (avoir)
A
ai
B
as
C
ont
D
avons

Slide 26 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
Ils ________ (avoir)
A
ai
B
ont
C
avez
D
avons

Slide 27 - Quizvraag

je ___ (vouloir)
A
veut
B
veux
C
veulent
D
voulez

Slide 28 - Quizvraag

nous ___ (vouloir)
A
veux
B
voulons
C
voulez
D
veulent

Slide 29 - Quizvraag

il ___ (vouloir)
A
veut
B
veux
C
voulez
D
veulent

Slide 30 - Quizvraag

Elles _________ (vouloir, présent)
A
veut
B
veulent
C
veux
D
voulons

Slide 31 - Quizvraag

vous (vouloir)
A
voulait
B
vouliez
C
voulions
D
voulais

Slide 32 - Quizvraag

ETRE: jij bent
A
tu est
B
tu es
C
tu suis
D
tu as

Slide 33 - Quizvraag

nous ........ (etre)

A
etes
B
sont
C
sommes
D
avons

Slide 34 - Quizvraag

vous ........ (etre)

A
êtes
B
sont
C
sommes
D
avons

Slide 35 - Quizvraag

ETRE: wij zijn
A
nous avons
B
nous sommes
C
nous sont
D
nous ont

Slide 36 - Quizvraag

ETRE: hij is
A
elle est
B
il es
C
il est
D
elle es

Slide 37 - Quizvraag

Fin du test

Slide 38 - Tekstslide