4V Economie par.1.1

4V Economie
Hoofdstuk 1.1 inkomen en welvaart

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

4V Economie
Hoofdstuk 1.1 inkomen en welvaart

Slide 1 - Tekstslide

4 Vwo Eco
- Tijdens onderdelen van de les via LessonUp
Gebruik device toegestaan

- Tijdens opdrachten en oefeningen
Telefoon in telefoontas / eigen tas

Slide 2 - Tekstslide

Waarom vinden we inwoners van Zweden welvarender dan die van Burundi?

Slide 3 - Open vraag

HDI
- gemiddeld inkomen
- deelname aan onderwijs
- levensverwachting
- ongelijkheid

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Link

Economie
                                               Schaarste
Behoeften <---------------------------------------> Middelen
( oneindig )                                                                              ( eindig )
                                              Keuzes
                                              Prioriteiten   

 

           

Slide 6 - Tekstslide

Schaarste
Schaarste: Er zijn niet voldoende middelen om in alle behoeften te voorzien
Schaarste dwingt tot kiezen, middelen zijn alternatief aanwendbaar. 
Als je kiest voor product A, kies je niet voor product B. Alles wat geproduceerd moet worden is schaars.
Let op: Schaars is niet gelijk aan zeldzaam!

Slide 7 - Tekstslide

schaars en zeldzaam
schaars, niet zeldzaam
niet schaars, zeldzaam
niet schaars, niet zeldzaam
brood
zonsverduistering
regenwater
De Nachtwacht

Slide 8 - Sleepvraag

Welvaart
Welvaart: De mate waarin je in je behoeften kunt voorzien
Óf!
Welvaart: De mate waarin je schaarste kunt verminderen

( verband tussen inkomen en welvaart, maar niet altijd.
denk aan vrije tijd, milieuvervuiling, gezondheid etc. )

Slide 9 - Tekstslide

3 belangrijkste SDG?

Slide 10 - Woordweb

Slide 11 - Tekstslide

Maar hoe vervul je die behoeften? 
  • Door spullen te kopen / diensten af te nemen
  • Hiervoor heb je inkomen nodig
  • Het nominale inkomen is het bedrag in Euro's 

Slide 12 - Tekstslide

Maak nu.
Opgaven 1.1 en 1.12

Slide 13 - Tekstslide

Wat voor inkomens kan een persoon hebben?

Slide 14 - Woordweb

Nominaal versus reëel
Nominaal - Het bedrag in euro's dat je krijgt
Reëel - Het bedrag gecorrigeerd voor de verandering in het gemiddelde prijspeil

We maken gebruik van Indexcijfers

Slide 15 - Tekstslide

Indexcijfers
Basis jaar = 100
Bijvoorbeeld: 
Inkomen 2010 = € 21400
Inkomen 2020 = € 28600

2010 = 100
2020 = 28600 / 21400 x 100 = 133,6

Slide 16 - Tekstslide

Indexcijfers
Prijspeil steigt elk jaar 1,5 % --> 2010 = 100 (basisjaar)
Index gemiddeld prijspeil 2020 = 100 x (1,015)^10 = 116,1

Nu kun je bepalen wat het indexcijfer van het reëel inkomen is
Indexcijfer reëel inkomen (RIC) = 133,6 / 116,1 x 100 = 115,1
Het reële inkomen (gecorrigeerd voor inflatie) is
met 15,1% toegenomen!

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

De driehoek is dus
Ric = Nic / Pic x 100 --> 133,6 / 116,1 x 100 = 115,1
Nic = Ric x Pic / 100 --> 115,1 x 116,1 x 100 = 
Pic = Nic / Ric x 100 --> 133,6 / 115,1 x 100 = 



Slide 19 - Tekstslide

Maak nu 
Opgave 1.3 

Slide 20 - Tekstslide