les 3: algemene spelling, aaneen schrijven

Planning
  • Welkom!
  • Terugblik vorige les
  • Uitleg spelling: aan elkaar schrijven 
  • Verder werken aan het artikel 
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Planning
  • Welkom!
  • Terugblik vorige les
  • Uitleg spelling: aan elkaar schrijven 
  • Verder werken aan het artikel 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Samengestelde woorden

Slide 3 - Tekstslide

- twee woorden die samen één  woord zijn geworden, én die één klemtoon hebben

 Tennisracket en professioneel racket
Wat is een samenstelling?
één klemtoon
= samenstelling
Twee keer klemtoon
= GEEN samenstelling
(maar bijv. nw en zelfst. nw)

Slide 4 - Tekstslide

1. samenstellingen van drie woorden of minder: tuinman, bruinebonensoep.
2. woorden die gemaakt zijn van er, hier, daar, waar + een voorzetsel: hierom, daarachter, waarna.
3.  getallen met honderd en duizend: driehonderd, dertigduizend.
4. veel samengestelde werkwoorden: autorijden, koffiedrinken, pianospelen. 
5. Veel samengestelde bijvoeglijk naamwoorden, dichtbevolkt, stomverbaasd, ingemaakt.
De volgende woorden schrijf je aan elkaar:

Slide 5 - Tekstslide

Maar, let ook op het betekenisverschil!

Slide 6 - Tekstslide

Maar, let ook op het betekenisverschil!

Slide 7 - Tekstslide

Schrijf in deze zin zoveel mogelijk woorden aan elkaar:

Stijn was stapel verliefd op haar, en was daarom dol blij toen ze woensdag avond kwam

Slide 8 - Open vraag

Schrijf in deze zin zoveel mogelijk woorden aan elkaar:

Kamperen is een vorm van open lucht recreatie waar bij men op een buiten terrein verblijft

Slide 9 - Open vraag

Wat is juist?
A
schouder tas
B
schoudertas

Slide 10 - Quizvraag

Wat is juist?
A
zilveren ring
B
zilverenring

Slide 11 - Quizvraag

Waarom schrijf je 'schoudertas' aan elkaar, maar 'fantastische tas' los?

Slide 12 - Open vraag

Wat is juist? (tip: vormen de woorden samen 1 begrip?)
A
fiets sleutel
B
fietssleutel

Slide 13 - Quizvraag

Wat is juist? (tip: vormen de woorden samen 1 begrip?)
A
Fransehoofdstad
B
Franse hoofdstad

Slide 14 - Quizvraag

Bedenk een samengesteld werkwoord.

Slide 15 - Open vraag

Bedenk een samengesteld zelfstandig naamwoord (mensen, dieren, dingen).

Slide 16 - Open vraag

Huiswerk voor vrijdag
  • Het tweede deelonderwerp is uitgewerkt.

  • Wat dus af moet zijn is: inleiding, deelonderwerp 1 en deelonderwerp 2.  

Slide 17 - Tekstslide