les 3: algemene spelling, aaneen schrijven

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Samengestelde woorden

Slide 2 - Tekstslide

- twee woorden die samen één  woord zijn geworden, én die één klemtoon hebben

 Tennisracket en professioneel racket
Wat is een samenstelling?
één klemtoon
= samenstelling
Twee keer klemtoon
= GEEN samenstelling
(maar bijv. nw en zelfst. nw)

Slide 3 - Tekstslide

1. samenstellingen van drie woorden of minder: tuinman, bruinebonensoep.
2. woorden die gemaakt zijn van er, hier, daar, waar + een voorzetsel: hierom, daarachter, waarna.
3.  getallen met honderd en duizend: driehonderd, dertigduizend.
4. veel samengestelde werkwoorden: autorijden, koffiedrinken, pianospelen. 
5. Veel samengestelde bijvoeglijk naamwoorden, dichtbevolkt, stomverbaasd, ingemaakt.
De volgende woorden schrijf je aan elkaar:

Slide 4 - Tekstslide

Maar, let ook op het betekenisverschil!

Slide 5 - Tekstslide

Maar, let ook op het betekenisverschil!

Slide 6 - Tekstslide

Schrijf in deze zin zoveel mogelijk woorden aan elkaar:

Stijn was stapel verliefd op haar en was daarom dol blij toen ze woensdag avond kwam.

Slide 7 - Open vraag

Schrijf in deze zin zoveel mogelijk woorden aan elkaar:

Kamperen is een vorm van open lucht recreatie waar bij men op een buiten terrein verblijft.

Slide 8 - Open vraag

Wat is juist?
A
schouder tas
B
schoudertas

Slide 9 - Quizvraag

Wat is juist?
A
zilveren ring
B
zilverenring

Slide 10 - Quizvraag

Welke samenstellingen zijn goed?
A
Groentenwinkel, berensterk
B
Groentewinkel, beresterk
C
Groentenwinkel, beresterk
D
Groentewinkel, berensterk

Slide 11 - Quizvraag

Maak van onderstaande woorden een juiste samenstelling.


koffie apparaat
A
koffie apparaat
B
koffie-apparaat
C
koffieapparaat

Slide 12 - Quizvraag

Maak van onderstaande woorden een juiste samenstelling.

politie uniform
A
politieuniform
B
politie-uniform
C
politie uniform

Slide 13 - Quizvraag

Welke samenstelling klopt?
A
apentrots
B
apetrots
C
secondenwijzer
D
secondeswijzer

Slide 14 - Quizvraag

Hoe maak je de samenstelling:
beer + gezellig
A
berengezellig
B
beregezellig
C
beergezellig
D
beregezellie

Slide 15 - Quizvraag

Welke samenstelling is goed gespeld?
A
zonnenbril
B
beukennootje
C
ladenkast
D
roggenbrood

Slide 16 - Quizvraag

Welk woord is geen samenstelling ?
A
zwemles
B
zwempak
C
zwemmendeman
D
zwembad

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de goede samenstelling:
hond ... hok
A
hondehok
B
hondenhok

Slide 18 - Quizvraag

Wat is juist? (tip: vormen de woorden samen 1 begrip?)
A
fiets sleutel
B
fietssleutel

Slide 19 - Quizvraag

Wat is juist? (tip: vormen de woorden samen 1 begrip?)
A
Fransehoofdstad
B
Franse hoofdstad

Slide 20 - Quizvraag

Bedenk een samengesteld werkwoord.

Slide 21 - Open vraag

Bedenk een samengesteld zelfstandig naamwoord (mensen, dieren, dingen).

Slide 22 - Open vraag

Aan de slag!
  • Taalblokken 3F: Spelling: samenstellingen

Slide 23 - Tekstslide