Grammatica woordsoorten - zelfstandig, koppelwerkwoorden en hulpwerkwoorden

Doel van deze les
Je leert: 
- over het werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde
- wat zelfstandige werkwoorden, koppelwerkwoorden en hulpwerkwoorden zijn.
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Doel van deze les
Je leert: 
- over het werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde
- wat zelfstandige werkwoorden, koppelwerkwoorden en hulpwerkwoorden zijn.

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde

Slide 2 - Tekstslide

  • Als in een zin met een werkwoordelijk gezegde maar één werkwoord staat dan is dat een zelfstandig werkwoord.  Het werkwoord geeft aan wat het onderwerp doet.

  • Overige werkwoorden in de zin zijn hulpwerkwoorden.

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Tim zoekt al jarenlang naar die brief. 
werkwoordelijk gezegde = zoekt 


Let op dat je OOK nog een persoonsvorm hebt in elke zin. In deze zin is dat dus zoekt.

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Tim heeft jaren naar die brief gezocht
werkwoordelijk gezegde = heeft gezocht



Slide 5 - Tekstslide

Tim heeft jaren naar die brief gezocht.
Welk werkwoord is het belangrijkste werkwoord?

A
heeft
B
gezocht

Slide 6 - Quizvraag

Werkwoordelijk gezegde
Tim heeft jaren naar die brief gezocht
werkwoordelijk gezegde = heeft gezocht

zelfstandig werkwoord = gezocht
hulpwerkwoord = heeft

Slide 7 - Tekstslide

Tim zal jaren naar die brief hebben gezocht

Slide 8 - Tekstslide

Tim zal jaren naar die brief hebben gezocht.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quizvraag

Tim ZAL jaren naar die brief hebben gezocht.
Benoem het werkwoord.
A
Zelfstandig werkwoord
B
Koppelwerkwoord
C
Hulpwerkwoord

Slide 10 - Quizvraag

Tim zal jaren naar die brief HEBBEN gezocht.
Benoem het werkwoord.
A
Zelfstandig werkwoord
B
Koppelwerkwoord
C
Hulpwerkwoord

Slide 11 - Quizvraag

Tim zal jaren naar die brief hebben GEZOCHT.
Benoem het werkwoord.
A
Zelfstandig werkwoord
B
Koppelwerkwoord
C
Hulpwerkwoord

Slide 12 - Quizvraag

Naamwoordelijk gezegde

Slide 13 - Tekstslide

Er is altijd een koppelwerkwoord te vinden bij het naamwoordelijk gezegde


Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, vóórkomen.

Slide 14 - Tekstslide

  • Als in een zin met een werkwoordelijk gezegde maar één werkwoord staat dan is dat een zelfstandig werkwoord.  Het werkwoord geeft aan wat het onderwerp doet.

  • Als in een zin met een naamwoordelijk gezegde maar één werkwoord staat dan is dat een koppelwerkwoord. Het werkwoord  geeft aan wat het onderwerp is (het koppelt een eigenschap, toestand of kenmerk)!

  • Overige werkwoorden in de zin zijn hulpwerkwoorden.

Slide 15 - Tekstslide

Hij was gisteren jarig.

Slide 16 - Tekstslide

Hij was gisteren jarig.
Naamwoordelijk gezegde
Wat was hij? [jarig] = het naamwoordelijk deel
Naamwoordelijk gezegde: was [jarig]

Was = koppelwerkwoord

Slide 17 - Tekstslide

Joanie is erg blij geweest

Slide 18 - Tekstslide

Joanie is erg blij geweest.
Naamwoordelijk gezegde
Wat is Joanie geweest? [erg blij] = het naamwoordelijk deel
Naamwoordelijk gezegde: is [erg blij] geweest.

geweest = koppelwerkwoord
is = hulpwerkwoord

Slide 19 - Tekstslide

Het spel blijkt zeer moeilijk te zijn.

Slide 20 - Tekstslide

Het spel blijkt zeer moeilijk te zijn.
Naamwoordelijk gezegde
Wat blijkt het spel? [zeer moeilijk] = het naamwoordelijk deel
Naamwoordelijk gezegde: blijkt [zeer moeilijk] te zijn.

Te zijn = koppelwerkwoord
blijkt = hulpwerkwoord
Blijkt = hulpwerkwoord

Slide 21 - Tekstslide

Hij was gisteren gevallen.

Slide 22 - Tekstslide

Hij was gisteren gevallen.
Werkwoordelijk gezegde: was gevallen

Gevallen = zelfstandig werkwoord
was = hulpwerkwoord

Slide 23 - Tekstslide

Hij blijkt een gebroken pols te hebben.

Slide 24 - Tekstslide

Hij blijkt een gebroken pols te hebben.
Werkwoordelijk gezegde: blijkt te hebben

Te hebben = zelfstandig werkwoord
blijkt = hulpwerkwoord

Slide 25 - Tekstslide

Het bot is stuk.

Slide 26 - Tekstslide

Het bot is stuk.
Naamwoordelijk gezegde
Wat is het bot [stuk] = het naamwoordelijk deel
Naamwoordelijk gezegde: is [stuk] 

Is = koppelwerkwoord

Slide 27 - Tekstslide

app.formative.com/join
6YF9GP

Slide 28 - Tekstslide

app.formative.com/join
92JMFG

Slide 29 - Tekstslide