3. r.54-64: schapen gaan eraan voor de offers aan de goden
4. r.65-73 De dichter omschrijft Dido’s gevoel / toestand met metaforen en een vergelijking
a. r.66-67 Welke metaforen uit het begin van de tekst komen terug? Schrijf de betreffende woorden uit r. 66-67 en uit r.1-2 op.
wond van de pijl r 66-7/ wond voeden in r. 1-2
b. r.69-74 de vergelijking. Wat zijn repectievelijk het afgebeelde, het beeld en het punt van overeenkomst?
hert; verliefde Dido; geraakt worden
5. r.74-85 Dido’s gedrag in aan- en afwezigheid van Aenaes: ze wil Aeneas verhalen meer horen, denkt alleen aan hem, kan niet slapen
6. r.86-89 Het gevolg van Dido’s gedrag: bouwen in de stad ligt stil