Oefenen voor de toets hoofdstuk 3

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de verleden tijd van:
bederven
A
bedorf
B
bedierf
C
bederfte
D
bederfde

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van:
scheppen (betekenis van 'maken')
A
schepte
B
schepde
C
schiep
D
schop

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van:
verbieden
A
verbiedde
B
verbood
C
verbad
D
verboodden

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van:
juichen
A
juichde
B
juichte
C
jooch
D
joog

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van:
treden
A
trad
B
trat
C
trede
D
treedde

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van:
werpen
A
werpte
B
werpde
C
worp
D
wierp

Slide 7 - Quizvraag

Persoonsvorm verleden tijd

HULPMIDDEL

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Het voltooid deelwoord

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord is de vorm die je kunt zetten achter: 

hij heeft …
hij is … 
er wordt …

Slide 12 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord schrijf je meestal als:

ge + ik-vorm + t                         ge + fiets + t = gefietst (vt: fietste)
of 
ge + ik-vorm + d                        ge + luister + d = geluisterd (vt: luisterde)

Niet: als het ww al begint met een voorvoegsel (ge-, be-, ver- enz.)
NIet: bij sterke ww / klankverandering

Slide 13 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord
Ook bij het voltooid deelwoord kun je 't Kofschip gebruiken om te kijken of er een d of een t aan het eind komt.

verbazen: 
stam = verbaz
z niet in 't kofschip
vd = verbaasd

Slide 14 - Tekstslide

Hij heeft haar (beschermen).
A
beschermd
B
beschermt
C
beschermdt
D
beschermde

Slide 15 - Quizvraag

Zij hebben (betalen).
A
betaalt
B
betaald
C
betaaldt
D
betaalte

Slide 16 - Quizvraag

Het heeft afgelopen nacht streng (vriezen).
A
gevriest
B
gevriesd
C
gevroren
D
gevorst

Slide 17 - Quizvraag

De overvaller heeft alles snel (bekennen).
A
bekendt
B
bekende
C
bekent
D
bekend

Slide 18 - Quizvraag

We hebben onze muren gisteren geel (verven).
A
geverfd
B
geverft
C
geverdt
D
geverven

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide