KB 2 Hoofdstuk 4 Par 1

Hoofdstuk 4 Par 1

Hoe maak je dat?

Fabrieken maken producten. Producten maken noemen we produceren.

Alle bedrijven die meewerken aan het maken en het verkopen van een product noemen we samen een bedrijfskolom.

Producten worden gemaakt van grondstoffen en daarna zo bewerkt dat er een eindproduct is dat door de consument wordt gekocht.

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4 Par 1

Hoe maak je dat?

Fabrieken maken producten. Producten maken noemen we produceren.

Alle bedrijven die meewerken aan het maken en het verkopen van een product noemen we samen een bedrijfskolom.

Producten worden gemaakt van grondstoffen en daarna zo bewerkt dat er een eindproduct is dat door de consument wordt gekocht.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Toegevoegde waarde

Elk bedrijf zorgt ervoor dat het product iets meer waard wordt dus duurder wordt. Elk bedrijf voegt waarde toe. Dit bedrag noemen we de toegevoegde waarde.


Toegevoegde waarde= verkoopprijs -inkoopprijs

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Hoeveel kost het maken van een product?

Wat zijn kosten?

Kosten is het bedrag (geld) dat het bedrijf betaald voor alles wat ze nodig hebben om een product te maken en te verkopen.

Productiekosten: alle kosten (geld dat wordt betaald) die je maakt bij het produceren.

Kostprijs per product: alle kosten die je maakt voor het produceren van een product.

Berekening kostprijs per product: alle productiekosten : alle producten

Slide 5 - Tekstslide

Soorten bedrijven

Bedrijven worden onderverdeeld in drie  productiesectoren:

  1. Agrarische bedrjven (boer)
  2. Industriele bedrijven (fabriek)
  3. Dienstverlenende bedrijven(winkels,bioscoop, kapper)

Slide 6 - Tekstslide

Welke van de drie productiesectoren zie je op de achtergrond?
A
Agrarische bedrijven
B
Industriële bedrijven
C
Dienstverlenende bedrijven

Slide 7 - Quizvraag

Productiesectoren
Agrarische Sector
Landbouw, mijnbouw en visserij
Industriele sector
Industrie, bouw en ambacht
Dienstverlenende sector
Bedrijven leveren diensten (ze doen iets voor jou)

Slide 8 - Tekstslide

Saibia maakt taarten voor verjaardagen.
Voor het maken van tien taarten heeft ze nodig:
meel (€10), suiker (€ 2) en melk (€6)
Bereken de productiekosten per taart

Slide 9 - Open vraag

Vraag 1
Vervalt

Slide 10 - Tekstslide

Vraag 2

Aardappelen zijn een eindproduct als ze als aardappel worden opgegeten.

Aardappelen zijn een grondstof als van de aardappelen frietjes worden gemaakt.

Slide 11 - Tekstslide

Vraag 3
  1. Tarwe wordt gezaaid
  2. Tarwe wordt geoogst
  3. Tarwe wordt verwerkt tot meel
  4. Het brood wordt gebakken met meel
  5. het brood wordt verkocht


Welke productiesectoren herkennen we?

Slide 12 - Tekstslide

Vraag 4

Er zijn drie bedrijven nodig:

  1. De boer (agrarische bedrijf) voor het zaaien en oogsten van tarwe
  2. De fabriek (industrieel bedrijf) voor het maken van meel en brood
  3. De supermarkt (dienstverlenend bedrijf) voor het verkopen van brood

Slide 13 - Tekstslide

Vraag 5

a) Een consument is geen onderdeel van de bedrijfskolom omdat zij geen waarde toevoegen aan het product. (zij maken het product niet duurder)

b) Twee: de boer en de bakkerij

c) Suikerfabrieken en waterleidingmaatschappij voor suiker en water.


Slide 14 - Tekstslide

Vraag 6

a) Toegevoegde waarde = verkoopprijs - inkoopprijs = € 0,45 - € 0,20 = € 0,25

b) € 1,10 - € 0,45 = € 0,65

c) Nee want zij eten het product op en daarom wordt het brood niet duurder


Slide 15 - Tekstslide

Vraag 7

De juiste volgorde van de bedrijfskolom is:

  1. boerderij
  2. kaasfabriek
  3. groothandel
  4. supermarkt

Slide 16 - Tekstslide

Vraag 8
  1. onjuist
  2. onjuist
  3. onjuist

Slide 17 - Tekstslide

Vraag 9

De materiaalkosten van deze boekenkast zijn:

  • Hout: 15 meter x € 14,90= € 223,50
  • Lijm en schroeven: € 2,60
  • Totaal: € 226,10

Slide 18 - Tekstslide

Vraag 10

De productiekosten per maand voor het vervoeren pakketjes zijn

  • autokosten: 500 pakketjes x € 1,50 = € 750
  • telefoon: € 39
  • Totale kosten: € 750 + € 39 = € 789

Slide 19 - Tekstslide

Vraag 11

De productiekosten voor het maken maken van een tablet zijn:

  • grondstoffen € 110,00
  • arbeidskosten € 48
  • overige productiekosten € 30
  • Totale kostprijs = € 110 + € 48 + € 30 = € 188

Slide 20 - Tekstslide

Vraag 12
Smeerolie, Bandenplaksel, lampjes voor in de lamp

Slide 21 - Tekstslide

Vraag 13

Kostprijs per product = productiekosten : aantal producten


€ 42 : 350 = € 8,33

Slide 22 - Tekstslide

Vraag 14

vervalt

Slide 23 - Tekstslide

Vraag 15

Totale productiekosten: aantal gemaakte producten x kostprijs per product

500 spijkerbroeken x € 7,80 = € 3.900

Slide 24 - Tekstslide

Vraag 16
  1. hout
  2. katoen
  3. plezier, zwemles

Slide 25 - Tekstslide

Vraag 17
  1. voorbeelden agrarische bedrijven: Katoenplantage, visserijschip
  2. voorbeelden industriele bedirjven: DSM Sabic, Mora
  3. voorbeelden dienstverlenende bedrijven:  CZ, ANWB, Theater

Slide 26 - Tekstslide

Vraag 18
  1. voorbeeld industriele bedrijf
  2. voorbeeld  argrarisch bedrijf
  3. voorbeeld dienstverlenend bedrijf

Slide 27 - Tekstslide