Spelling Oefeningen

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Werkwoordspelling 

Moet het met een -d of -t of -dt

Tegenwoordige tijd (bij twijfel 'lopen' of 'maken' gebruiken):

1. De ik-vorm meestal door -en weg te laten

denken- ik denk

gieten- ik giet

2. Jij/ Hij/ Zij/ Het

Ik-vorm + T

Hij pakt- Zij loopt- Jij denkt

Hij (houden) van hardlopen.

Hij houdt van hardlopen.

 Ik vorm + t 

 Ik houd+ t => houdt

Verleden tijd

Verleden tijd (gebruik 't-ex-kofschip):

Ik smurfde = Ik-vorm + de/te

Hij/zij smurfde = Ik-vorm + de/te

Wij smurfden = Ik-vorm+ den/ten

Gesmurfde = Je schrijft het zo kort mogelijk (geen dubbele klinkers/medeklinkers)

Het vliegtuig (landen) op Schiphol. verleden tijd

Het vliegtuig landde op Schiphol

ik -vorm + de

ik land+de = landde

Vic en Ramon hebben een hond (adopteren).

Jij (verbazen) vorige week de docent.

Wij hebben hier vorig jaar ook (kamperen).

Hebben jullie die muur (stucen)?

(houden) jij wel anderhalve meter afstand?

De hond (verwoesten) zijn kennel. (verleden tijd)

Ik (raden) het goede aantal vissen in het aquarium. (verleden tijd)

Meneer Kalis (vinden) het hopelijk wel wat.

1. vind
2. vint
3. vindt

Ook Marle en Noa hebben (beloven)

1. belooft
2. beloovt
3. beloofd
4. beloovd

Maar iedereen heeft weleens (falen)

1. gefaald
2. gefaalt
3. gefalen

Zij zouden hun vingers niet meer (branden)

1. brandden
2. brandde
3. brande
4. branden

En nu (gebeuren) het gelukkig niet meer.

1. gebeurt
2. gebeurd
3. gebeurdt

Altijd is het corveeën weer zo (gebeuren)

1. gebeurt
2. gebeurd
3. gebeurdt

Jullie hebben het huiswerk niet (e-mailen).

De verzekering dekt alles, wat er ook (gebeuren).

Gisteren (whatsappen) ik alle antwoorden.

Wat heb je deze les geleerd?

De algemene regels omtrent werkwoordsvormen. Uitzonderingen blijven er altijd. 

Maak de oefeningen op de NU-licentie onder "Taalverzorging'':

2.1 + 2.2 + 2.3 

(ook de extra opdrachten)