Argumentatieleer wk38

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
  • A1. Ik kan argumenten onderscheiden: feitelijk versus waarderend. 
  • A2. Ik kan onderscheid maken tussen standpunt en argument.
     
  • A4. Ik ken de verschillende argumentatieschema’s en ik kan ze van elkaar onderscheiden. 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Noteer het standpunt:
Lees de boeken van Özkan Akyol, want ze zijn erg inspirerend.​

Slide 6 - Open vraag

Noteer het standpunt:
Morgen is het lekker weer, daarom ga ik dan naar het strand.​

Slide 7 - Open vraag

Noteer het standpunt:
Ik ben ziek, dus ik kan niet naar jouw feestje komen.

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Tekstslide

Noteer het argument:
Ik hou van Italiaans eten. Zo eet ik graag pasta en pizza.

Slide 10 - Open vraag

Noteer het argument:
Mijn broertje wil dokter worden, want hij vindt biologie een zeer interessant vak.

Slide 11 - Open vraag

Noteer het argument:
Het gaat regenen. Daarom ga ik met de auto naar mijn werk.

Slide 12 - Open vraag

Noteer het argument:
Jan kan starten met rijlessen. Hij is immers al 18 jaar oud. ​

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Tekstslide

Maak een zin met een standpunt en een argument. Gebruik voor je argument een van deze signaalwoorden: immers, want, namelijk, zo, omdat.

Slide 15 - Open vraag

Slide 16 - Tekstslide

Welke kop is objectief/feitelijk?
A
Scheidsrechter geeft twee rode kaarten
B
onbetrouwbare scheidsrechter geeft rode kaarten

Slide 17 - Quizvraag

Welke tekst is objectief/feitelijk?
A
Het is 5 graden
B
Het is akelig koud

Slide 18 - Quizvraag


Welke kop is subjectief/waarderend?
A
Twaalfjarige haalt geld op voor daklozen
B
Een twaalfjarige held haalt geld op voor daklozen

Slide 19 - Quizvraag

Oefenen
Maak opdracht 2 in je schrift op blz. 36 (10 minuten).

Klaar? Opdracht 1 maken op blz. 35-36. 

Slide 20 - Tekstslide

Noem op de volgende slides een argument vóór en een argument tegen de volgende standpunten.

Slide 21 - Tekstslide

Er moet snel een verbod komen op het fokken van vechthonden.

Slide 22 - Open vraag

Iedereen boven de 21 moet een basisinkomen krijgen.

Slide 23 - Open vraag

Nederlanders gooien veel te veel weg.

Slide 24 - Open vraag

Computercriminaliteit moet veel beter bestreden worden.

Slide 25 - Open vraag

Slide 26 - Link

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Bij welke argumentatiestructuur heb je maar één argument?
A
enkelvoudige argumentatie
B
onderschikkende argumentatie

Slide 34 - Quizvraag

Nevenschikkende argumentatie
Enkelvoudige argumentatie
Onderschikkende argumentatie

Slide 35 - Sleepvraag

Ik vind argumentatiestructuren...
A
Moeilijk
B
Eerst moeilijk, maar inmiddels iets makkelijker
C
Ik snap het voor 75%
D
Makkelijk

Slide 36 - Quizvraag

Huiswerk
Maken: 
  • Opdracht 2 (blz. 80-82)
  • Opdracht 2 (blz. 198-199) 

Slide 37 - Tekstslide