zww hww 2e
1 / 17
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Een zww is....
A
een ww dat helpt om een gezegde te maken.
B
een ww dat iets aan het ow koppelt.
C
het belangrijkste ww in de zin.
Slide 2 - Quizvraag
Ik ben gisteren op een verjaardag geweest.
zww?
zww?
A
ben
B
geweest
Slide 3 - Quizvraag
Hij is van zijn stoel gevallen.
zww?
zww?
A
is
B
gevallen
Slide 4 - Quizvraag
Hij liep over het strand.
zww
zww
A
liep
B
strand
Slide 5 - Quizvraag
Wat betekent de afkorting ZWW?
A
Zonder werk weken
B
Zoeken waar wanneer
C
Zelfstandig werkwoord
D
Ziekenwagen weg
Slide 6 - Quizvraag
Ik heb vanmorgen de hond uitgelaten.
Wat is het hww?
Wat is het hww?
A
Heb
B
Uitgelaten
Slide 7 - Quizvraag
Ik heb altijd al willen vliegen.
HWW=
HWW=
A
ik heb
B
altijd al
C
vliegen
D
heb willen
Slide 8 - Quizvraag
Er staat altijd een HWW in de zin.
A
juist
B
fout
Slide 9 - Quizvraag
De dokter had haar onderzocht.
HWW =
HWW =
A
onderzocht
B
had
C
dokter
D
de
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het HWW?
Ik wil later dokter worden.
Ik wil later dokter worden.
A
ik
B
wil
C
dokter
D
worden
Slide 11 - Quizvraag
ZWW of HWW?
Deze film wordt veel bekeken.
Wordt is een...
Deze film wordt veel bekeken.
Wordt is een...
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)
Slide 12 - Quizvraag
Kunnen er meerdere hww in een zin staan?
A
ja
B
nee
Slide 13 - Quizvraag
Is 'heb' een zww of een hww?
Ik heb al gegeten.
Ik heb al gegeten.
A
zww
B
hww
Slide 14 - Quizvraag
Ik heb altijd al willen vliegen.
Wat is het hww?
Wat is het hww?
A
ik heb
B
altijd al
C
vliegen
D
heb willen
Slide 15 - Quizvraag
Hij is naar huis gegaan.
Wat is het hww?
Wat is het hww?
A
is
B
gegaan
Slide 16 - Quizvraag
Wat is het HWW?
Ik wil later dokter worden.
Ik wil later dokter worden.
A
wil
B
worden
