§6 HWW en ZWW

§6 HWW en ZWW
Aan het einde van de les weet je wat een zww en een hww is en kun je deze vinden in een zin. 
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

§6 HWW en ZWW
Aan het einde van de les weet je wat een zww en een hww is en kun je deze vinden in een zin. 

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een werkwoord?
Een werkwoord geeft aan:
A
mens, dier of ding
B
wat iets/iemand doet of wat iets/iemand is
C
wanneer, hoe of waar iets gebeurt
D
dat iemand iets maakt

Slide 2 - Quizvraag

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het HWW?
Ik wil later dokter worden.
A
ik
B
wil
C
dokter
D
worden

Slide 4 - Quizvraag

HWW of ZWW?
Ik geef hem een cadeautje.

A
geef = hww
B
geef = zww

Slide 5 - Quizvraag

HWW of ZWW?
Het pakje wordt morgen bezorgd.
A
wordt = hww bezorgd = hww
B
wordt = hww bezorgd = zww
C
wordt = zww bezorgd = hww
D
wordt = zww bezorgd = hww

Slide 6 - Quizvraag

Is 'heb' een HWW of ZWW?

Ik heb al gegeten.
A
ZWW
B
HWW

Slide 7 - Quizvraag

ZWW of HWW?
Deze film wordt veel bekeken.
Wordt is een...
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)

Slide 8 - Quizvraag


Bekijk het onderstreepte zinsdeel.
Geef aan: HWW of ZWW
Je moet vanavond niet op mij rekenen.
A
HWW
B
ZWW

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide


Bekijk het onderstreepte zinsdeel.
Geef aan: HWW of ZWW
De was hangt al twee dagen in de regen aan de waslijn.
A
HWW
B
ZWW

Slide 12 - Quizvraag


Bekijk het onderstreepte zinsdeel.
Geef aan: HWW of ZWW
De leerlingen rekenen nog steeds op ruitjespapier.
A
HWW
B
ZWW

Slide 13 - Quizvraag


Bekijk het onderstreepte zinsdeel.
Geef aan: HWW of ZWW
De drummer slaat hard met zijn drumstok op zijn vingers.
A
HWW
B
ZWW

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide