1.3 / 1.4 Vermogen/weerstand

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1,3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Vermogen = spanning x stroomsterkte
1. Wat is het symbool, de eenheid van deze grootheid ? 
2. Geef de formule van spanning en stroomsterkte.

Slide 2 - Tekstslide

Vermogen = spanning x stroomsterkte
P ;I1. Wat is het symbool, de eenheid van deze grootheid ? 
2. Geef de formule van spanning en stroomsterkte.

1.                       P = U x I
    2.                      U = P  : I    
                       I = P : U


Slide 3 - Tekstslide

wat is het symbool van vermogen
A
P
B
I
C
U
D
R

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de formule van Stroomsterkte ?
A
I = U : R
B
I = P : U
C
U = I x R
D
I = P x U

Slide 5 - Quizvraag

Vraag:
Ik koop een nieuw lampje voor boven het fornuis. Op de verpakking staat; 12 V en 800 mA. Wat is het vermogen van dit lampje?

Slide 6 - Tekstslide

Ik koop een nieuw lampje voor boven het fornuis. Op de verpakking staat; 12 V en 800 mA. Wat is het vermogen van dit lampje?
A
9,6 V
B
9600 V
C
9,6 W
D
9600 A

Slide 7 - Quizvraag

Antwoord
* eerst gelijk maken        800 mA = 0,8 A
* formule :
P = u x I
P = 12 V x 0,8 A
P = 9,6 watt

Slide 8 - Tekstslide

Stel een elektrische waterkoker is aangesloten op de netspanning van 230V, en verbruikt 2A aan stroomsterkte. Bereken dan het vermogen?

A
tussen de 0 - 200W
B
tussen de 200 - 400W
C
tussen de 400 - 600W
D
Meer dan 600W

Slide 9 - Quizvraag

Over een lampje staat een spanning van 6 Volt en er gaat een stroomsterkte van 1,5 Ampère door.
Wat is het vermogen?
A
7,5 Ohm
B
7,5 Watt
C
9 Ohm
D
9 Watt

Slide 10 - Quizvraag

P=U*I U=I*R
Stroomsterkte is 2 Ampère, weerstand is 10 Ohm. Wat is het vermogen?
A
20 Watt
B
20 Volt
C
40 Watt
D
40 Volt

Slide 11 - Quizvraag

een waterkoker werkt op de netspanning en heeft een vermogen van 2300W. Wat is de weerstand?
A
23 Volt
B
230 Volt
C
100 Ohm
D
23 Ohm

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent de 3e ring van een kleurcode van een weerstand?
A
1e cijfer
B
2e cijfer
C
3e cijfer
D
aantal nullen

Slide 13 - Quizvraag

In het figuur is een practicum met twee weerstanden.
Hoe zijn de weerstanden geschakeld?
A
serie
B
parallel
C
zowel serie als parallel
D
kan geen uitspraak over gedaan worden

Slide 14 - Quizvraag


Een weerstand is 2500Ω.
Welke weerstand kan je het beste gebruiken?
A
Rood-groen-zwart-bruin
B
Rood-groen-rood-goud
C
Rood-groen-zwart-goud
D
Rood-groen-oranje-goud

Slide 15 - Quizvraag

Hoe verandert de weerstand als een draad dikker wordt? De weerstand ...
A
wordt groter
B
wordt kleiner
C
blijft gelijk

Slide 16 - Quizvraag

Een weerstand heeft een waarde
van 42000 ohm. Wat is de
kleurencode van deze weerstand?
A
Rood-oranje-geel
B
Geel-zwart-oranje
C
Geel-rood-zwart
D
Geel-rood- oranje

Slide 17 - Quizvraag

Met welke formule bereken je de weerstand?
Weerstand =
A
U=RI
B
R=IU
C
R=UI
D
I=UR

Slide 18 - Quizvraag

wat is de eenheid van weerstand?
A
Watt
B
Ohm
C
Volt
D
Ampère

Slide 19 - Quizvraag