Stam en ik-vorm

Stam & ik-vorm
Spelling
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Stam & ik-vorm
Spelling

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een werkwoord?

Slide 2 - Open vraag

Wat is de stam van werkwoord?

Slide 3 - Open vraag

Wat is de ik-vorm van een werkwoord?

Slide 4 - Open vraag

Stam
De stam van het werkwoord = hele werkwoord zonder -en:

fietsen - fiets
lopen - lop
praten - prat
verhuizen - verhuiz



Slide 5 - Tekstslide

Ik-vorm
  • De ik-vorm is het werkwoord dat achter ‘ik’ komt te staan.
  • Lijkt vaak op de stam maar soms moet je de stam aanpassen om de ik-vorm te krijgen.

Bijvoorbeeld bij het ww: proeven
stam = proev
ik-vorm = proef (ik proef)






Slide 6 - Tekstslide

Wat is de stam van 'lopen'?

Slide 7 - Open vraag

Wat is de ik-vorm van het woord "lopen"?

Slide 8 - Open vraag

Wat is de stam van 'verven'

Slide 9 - Open vraag

Wat is de ik-vorm van het woord "verven"?

Slide 10 - Open vraag

Noem de ik-vormen van de volgende werkwoorden:
Bakken, raken, verhuizen.

Slide 11 - Open vraag

Wat is de stam en ik-vorm van het werkwoord 'komen'?
A
Stam: ko, Ik-vorm: kom
B
Stam: kom, Ik-vorm: kom
C
Stam: kom, Ik-vorm: komt
D
Stam: kom, Ik-vorm: ko

Slide 12 - Quizvraag

Hoe noteer je de stam en ik-vorm van het werkwoord 'spelen'?
A
Stam: speel, Ik-vorm: speelt
B
Stam: sp, Ik-vorm: spel
C
Stam: spel, Ik-vorm: spelen
D
Stam: spel, Ik-vorm: speel

Slide 13 - Quizvraag

Welke zijn de stam en ik-vorm van het werkwoord 'werken'?
A
Stam: wer, Ik-vorm: werk
B
Stam: werk, Ik-vorm: werkt
C
Stam: werk, Ik-vorm: werk
D
Stam: werken, Ik-vorm: werk

Slide 14 - Quizvraag

Wat zijn de stam en ik-vorm van het werkwoord 'lezen'?
A
Stam: lees, Ik-vorm: lees
B
Stam: lez, Ik-vorm: lees
C
Stam: lezen, Ik-vorm: lees
D
Stam: lees, Ik-vorm: leest

Slide 15 - Quizvraag

Hoe worden de stam en ik-vorm van het werkwoord 'schrijven' genoteerd?
A
Stam: schrij, Ik-vorm: schrijf
B
Stam: schrijf, Ik-vorm: schrijft
C
Stam: schrijven, Ik-vorm: schrijf
D
Stam: schrijv, Ik-vorm: schrijf

Slide 16 - Quizvraag

Wat heb jij geleerd deze les?

Slide 17 - Open vraag