4H U1 P3 - Interrogative Pronouns (naast PPT)

timer
0:30
Which interrogative pronouns do you know?
(vragende voornaamwoorden)
(=Single words you use to ask a question)?
1 / 15
volgende
Slide 1: Woordweb
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

timer
0:30
Which interrogative pronouns do you know?
(vragende voornaamwoorden)
(=Single words you use to ask a question)?

Slide 1 - Woordweb

Het vragend voornaamwoord - who, what, which, whose
In het Engels heb je vier vraagwoorden waarmee je vraagt naar wie of naar wat: who, what, which en whose.
Interrogative pronouns
Interrogative pronouns are 'vragende voornaamwoorden' in Dutch, and we use them solely in interrogative sentences (vraagzinnen)

Who(m)    /   What   /    Which  /   Whose

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Who - Whose - Whom??

Personen = who

Van wie, bezit = whose

Na voorzetsel (to, from, with, etc). = whom






Who is that man?

Whose laptop is this?
(not: who's!)
With whom did you go to school?
That is the person to whom I sold my car.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

WHAT / WHICH
What: keuze uit enorm veel, of onbeperkt; hele groep dingen
Which: de keuze is beperkt (bijv. 2)

What countries would you like to visit?
Which countries have you visited?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

WHERE/WHEN
Where: verwijst alleen naar een plaats

When: verwijst naar tijd.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Watch out for Dutchisms!


Het Nederlands werkt anders dan het Engels! (OMGinorite)
Where gebruik je alleen bij een specifieke plek.
Het Nederlands is vrijer: "Waar kijk je naar?"

In English: what are you looking at? (want veel keuze), niet Where are you looking at?

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct interrogative pronoun.

____ is that strange girl?
A
When
B
Who
C
Which
D
Whose

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Complete the following sentences using the correct interrogative pronouns.

­­­­­­­­­­­­­____________ is knocking at the door?
A
who
B
whose
C
whom

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct interrogative pronoun.

____ is the nearest supermarket?
A
Which
B
When
C
Where
D
Who

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Fill in the blanks with an interrogative pronoun

_____________ of these movies have you seen?

A
whom
B
what
C
which
D
whose

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct interrogative pronoun:
________ car do you want?
A
Who
B
Which
C
What
D
Why

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Fill in the blanks with an interrogative pronoun

­­­­­­­­­­­­­____________ would you prefer, candy or chocolate?
A
who
B
whom
C
which
D
what

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct interrogative pronoun:
_______ are you doing today?
A
Why
B
Which
C
When
D
Where

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct interrogative pronoun:
_________ shoes are these?
A
Why
B
Whose
C
Whom
D
Who

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Back to the presentation!

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies