4H U1 P3 - Interrogative Pronouns

Today 28 May
  • Practise Passive
  • Interrogative pronouns

Time left: work on tasks
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Today 28 May
  • Practise Passive
  • Interrogative pronouns

Time left: work on tasks

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
0:30
which interrogative pronouns do you know?
(vragende voornaamwoorden)

Slide 2 - Woordweb

Het vragend voornaamwoord - who, what, which, whose
In het Engels heb je vier vraagwoorden waarmee je vraagt naar wie of naar wat: who, what, which en whose.
Interrogative pronouns
Interrogative pronouns are 'vragende voornaamwoorden' in Dutch, and we use them solely in interrogative sentences (vraagzinnen)

Who     /    Whose     /    Whom     /   What   /    Which  /   Why

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Who-Whose- Whom??
Personen= who
Van wie, bezit= whose
Na voorzetsel (to, from, with, etc). = whom





Who is that man?
Whose laptop is this?
With whom did you go to school?
That is the person to whom I sold my car.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

WHAT/ WHICH
What: keuze uit enorm veel of onbeperkt
Which: de keuze is beperkt
What countries would you like to visit?
Which countries have you visited?

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

WHERE/WHEN
Where: verwijst alleen naar een plaats
When: verwijst naar tijd.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

LET OP:
Het Nederlands werkt anders dan het Engels! 
Where gebruik je alleen bij een specifieke plek.
Het Nederlands is vrijer: "Waar kijk je naar?"
In English: what are you looking at? (want veel keuze), niet Where are you looking at?

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct interrogative pronoun.

____ is that strange girl?
A
When
B
Who
C
Which
D
Why

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct interrogative pronoun.

____ is the nearest supermarket?
A
Why
B
When
C
Where
D
Who

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct interrogative pronoun:
________ car do you want?
A
Who
B
Which
C
What
D
Why

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct interrogative pronoun:
_______ are you doing today?
A
Why
B
Which
C
When
D
How

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct interrogative pronoun:
_________ shoes are these?
A
Why
B
Whose
C
How
D
Where

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Fill in the blanks with an interrogative pronoun

_____________ of these movies have you seen?

A
whom
B
what
C
which
D
whose

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Fill in the blanks with an interrogative pronoun

­­­­­­­­­­­­­____________ would you prefer, candy or chocolate?
A
who
B
whom
C
which
D
What

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Complete the following sentences using the correct interrogative pronouns.

­­­­­­­­­­­­­____________ is knocking at the door?
A
who
B
whose

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

I've got this down!
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

time left?
Work on your tasks!

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies