In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
WELKOM
bij Nederlands
Slide 1 - Tekstslide
Planning vandaag
Planning periode
herhalen woordenschat h1
woordenschat h2
opdrachten
Slide 2 - Tekstslide
Planning periode A
Toets Woordenschat H1-H5:
maandag 11 november
Slide 3 - Tekstslide
Hoe kun je de betekenis van een woord vinden zonder het woord op te zoeken?
Slide 4 - Open vraag
Woordenschat H1:
woordbetekenissen vinden
Als je in een tekst een onbekend woord tegenkomt, kijk dan eerst of je de betekenis uit de tekst kunt halen. Je hebt hiervoor de volgende woordraadstrategieën geleerd:
Zoek naar een synoniem: een woord dat ongeveer hetzelfde betekent.
Zoek in de tekst naar een omschrijvingvan het onbekende woord.
Zoek in de tekst naar een voorbeeld.
Zoek in de tekst naar eentegenstelling.
Zoek in het woord dat je niet kent een bekend woorddeel.
Slide 5 - Tekstslide
Wat betekent:
We sliepen onder de blote hemel.
A
We sliepen buiten.
B
We sliepen binnen.
C
We sliepen overdag.
D
We sliepen in de nacht.
Slide 6 - Quizvraag
Wat betekent:
Hij woont in het hart van de stad.
A
Hij leeft in de stad
B
Hij woont in het midden/centrum van de stad
C
Hij woont in een buitenwijk van de stad
Slide 7 - Quizvraag
Wat betekent:
De radijsjes schoten uit de grond.
A
De radijsjes werden gelanceerd.
B
De radijsjes gingen dood.
C
De radijsjes groeiden heel snel.
Slide 8 - Quizvraag
Woordenschat H2:
figuurlijk taalgebruik
In teksten kom je vaak woorden of uitdrukkingen met een figuurlijke betekenis tegen.
Er wordt dan iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat.
Hij woont in het hart van de stad.
Hij woont in het centrum / het midden van de stad.
We sliepen onder de blote hemel.
We sliepen buiten.
De radijsjes schoten de grond uit.
De radijsjes groeiden heel snel.
Slide 9 - Tekstslide
Vandaag
Leren: wat figuurlijk taalgebruik is en voorbeelden hiervan
Maken: woordenschat H2 (figuurlijk taalgebruik)
Daarna: controleren we of je het nog weet
Opdrachten niet af? Zet ze in je daltonplanagenda: bij vrijdag.
timer
10:00
Slide 10 - Tekstslide
Wat is figuurlijk taalgebruik?
A
Je zegt iets met plaatjes
B
Je bedoelt iets anders dan je letterlijk zegt
C
Je bedoelt precies wat je zegt
Slide 11 - Quizvraag
Wat is letterlijk taalgebruik?
A
Precies zoals het er staat.
B
Er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat.