Woordenschat H1 en H2 herhalen
1 / 15
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Wat is figuurlijk taalgebruik?
A
Je zegt iets met plaatjes
B
Je bedoelt iets anders dan je letterlijk zegt
C
Je bedoelt precies wat je zegt
Slide 4 - Quizvraag
Wat betekent:
Hij woont in het hart van de stad.
Hij woont in het hart van de stad.
A
Hij leeft in de stad
B
Hij woont in het midden/centrum van de stad
C
Hij woont in een buitenwijk van de stad
Slide 5 - Quizvraag
Wat is letterlijk taalgebruik?
A
Precies zoals het er staat.
B
Er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat.
Slide 6 - Quizvraag
Wat is geen manier om een woordbetekenis in de tekst te vinden?
A
Een voorbeeld zoeken
B
Een tegenstelling zoeken
C
De alinea overslaan
D
Zoeken naar een bekend woorddeel
Slide 7 - Quizvraag
Figuurlijk taalgebruik
Letterlijk taalgebruik
Anouk rekende op Laure: ze schreef 2 + 2 op haar arm
Slide 8 - Sleepvraag
letterlijk taalgebruik
figuurlijk taalgebruik
zoals het er staat
niet precies zoals het er staat
uitdrukkingen, spreekwoorden, zegswijze
Slide 9 - Sleepvraag
Figuurlijk taalgebruik
Letterlijk taalgebruik
bij wijze van spreken, niet werkelijk
als iets precies weergeeft wat er geschreven of gezegd is
Slide 10 - Sleepvraag
Zij hebben knallende ruzie.
Wat een zware tas met stenen!
Letterlijk
Figuurlijk
Slide 11 - Sleepvraag
Bevat de zin beeldspraak en is het letterlijk of figuurlijk? Kies!
wel beeldspraak
geen beeldspraak
letterlijk
figuurlijk
Slide 12 - Sleepvraag
figuurlijk taalgebruik
letterlijk taalgebruik
de tas is zwaar
de zware storm
