24-25 2DE 4 sep -> Les 2 Herhalen woordjes + behandelen der, die & das + pers. vnw

Was machen wir heute?
  • Lernziele des Unterrichts;
  • Hausaufgaben besprechen;
  • Wiederholung Wörter Thema 1;
  • Erklärung Personalpronomen;
  • Quizfragen Personalpronomen;
  • Erklärung der, die das;
  • Hausaufgaben;
  • Ende der Klasse;
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Was machen wir heute?
  • Lernziele des Unterrichts;
  • Hausaufgaben besprechen;
  • Wiederholung Wörter Thema 1;
  • Erklärung Personalpronomen;
  • Quizfragen Personalpronomen;
  • Erklärung der, die das;
  • Hausaufgaben;
  • Ende der Klasse;

Slide 1 - Tekstslide

Lernziele des Unterrichts
Aan het einde van de les:

  • Benoem je 2 Duitse persoonlijke voornaamwoorden;
  • Benoem je het verschil tussen der, die und das + een voorbeeld;
  • Benoem je 3 woorden van thema 1;

Slide 2 - Tekstslide

Hausaufgaben besprechen
Hausaufgaben war:
- Aufgabe 2 -> Puzzelen met de woordjes - deel 1
- Aufgabe 4 -> Puzzelen met de woordjes - deel 2

We bespreken de opdrachten klassikaal

Slide 3 - Tekstslide

Aufgabe 2

Slide 4 - Tekstslide

Aufgabe 4

Slide 5 - Tekstslide

zwölf
Österreich
die Leute
zwanzig
das Essen
die Schweiz
Rad fahren

Slide 6 - Sleepvraag

die Eltern
der Geburtstag
das Handy
die Großeltern
tausend

Slide 7 - Sleepvraag

Erklärung Personalpronomen
Was sind Personalpronomen? -> Uitlegvideo bekijken

Ik -> ?
Jij -> ?
Hij/zij/het -> ?

Wij -> ?
Jullie -> ?
zij/u -> ?

Slide 8 - Tekstslide

Erklärung Personalpronomen

Slide 9 - Tekstslide

Es
sie/Sie
Er
Wir
Ihr
Du
sie (enkelvoud)
Ich
ik
jij
hij
zij (enkelvoud)
het
wij
jullie
zij/u

Slide 10 - Sleepvraag

..... (zij (enkv.)) ist ein Mädchen.
A
Sie
B
sie
C
es
D
er

Slide 11 - Quizvraag

Wir haben das Fach Deutsch. Habt ..... (jullie) dein Hausafgaben gemacht?
A
wir
B
Sie
C
ihr
D
du

Slide 12 - Quizvraag

Erklärung der, die und das

In het Nederlands gebruiken we alleen het woord het of de

In het Duits heb je 3 woorden voor het/de/een, namelijk der, die und das

MEESCHRIJVEN MET AANTEKENINGEN!



Slide 13 - Tekstslide

Hausaufgaben

Was? --> Aufgabe 4 (Seite 27)
Wo? --> Am dein Arbeitsbuch
Wann? --> Freitag 6. September
Was brauchst du? --> Theorie Personalpronomen und der/die/das (Seite 23 + 24)



Slide 14 - Tekstslide

Ende der Klasse
Leerdoelen behaald?
Vragen?

  • Is heb je de opdracht gemaakt;
  • Herhalen we de Personalpronomen en gaan de aan de slag met leesvaardigheid;

Slide 15 - Tekstslide