2 IR in Nederland 1920

arn De industriele revolutie in Nederland
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

arn De industriele revolutie in Nederland

Slide 1 - Tekstslide

De Industriële Revolutie in Nederland
Les 1 
Hoe verliep de industriële revolutie in Nederland? 
 

Slide 2 - Tekstslide

Planning
Herhalen H1
Uitleg H2
Zelfstandig werken.

Slide 3 - Tekstslide

In welk land begon de industriële revolutie
A
Belgie
B
Nederland
C
Groot-Brittanië
D
Aëmerika

Slide 4 - Quizvraag

De grote verandering waarbij huisnijverheid vervangen wordt door productie in fabrieken en veel mensen in fabrieken gaan werken noem je de........
A
Industriële revolutie
B
Agrarische revolutie
C
Demografische revolutie
D
industriesector

Slide 5 - Quizvraag

In welke beroepen begon de Industriële revolutie?

A
Handel en Nijverheid
B
Handel en Landbouw
C
Landbouw en textiel
D
Textiel en handel

Slide 6 - Quizvraag

Als machines het werk van mensen overnemen dan is er sprake van?
A
Mechanisatie
B
Automatisering
C
Industrialisatie
D
Specialisatie

Slide 7 - Quizvraag

Wat houdt een demografische revolutie in?
A
Meer mensen gaan verhuizen naar de stad
B
Grote bevolkingsgroei doordat minder mensen sterven
C
Grote hoeveelheid mensen gaat verhuizen naar een stad
D
Meer mensen doen aan landbouw

Slide 8 - Quizvraag

De agrarische revolutie was een oorzaak van de industriële revolutie.
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quizvraag

De industriële revolutie is een gevolg van de demografische revolutie.
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Wat zie je op het plaatje?
A
de schietspoel
B
de spinning jenny
C
een weefgetouw
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist

Slide 11 - Quizvraag

H2. De industriële Revolutie in Nederland 
 
  • Ik kan uitleggen door welke twee factoren de Industriële Revolutie in Nederland pas laat op gang kwam.
  • Ik kan uitleggen wat specialisatie is en uitleggen wat het voordeel van specialisatie is.
  • Ik kan een beschrijving geven van de industrie in Noord-Brabant in de 19e eeuw.

Slide 12 - Tekstslide

Nederland liep achter
In Nederland begon de Industriële Revolutie pas laat.
Andere Europese landen, zoals Engeland en België, hadden al volop fabrieken, spoorwegen en kanalen. 

Mensen in Nederland ergerden zich flink aan deze achterstand.
Vroeger, in de Gouden Eeuw, was de Republiek het machtigste en rijkste land ter wereld. Nu, twee eeuwen later, was er weinig over van die geweldige economie. In de steden waren mensen arm...  

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Nederland leeft van de landbouw

  • In het midden van de negentiende eeuw werkte de helft van de Nederlandse bevolking in de landbouw.  Veel boeren in het westen van Nederland waren specialisten: zij produceerden één product, bijvoorbeeld boter, eieren, kaas of aardappelen.  
  • Een groot deel van die producten werd verkocht in het buitenland, vooral in Engeland.  Engelse arbeiders moesten namelijk vrijwel al hun eten kopen.   
  • Daarom bleven veel mensen in Nederland boer: er was toch genoeg werk én ze hadden aardig inkomen.  Dus kon de groeiende bevolking in Nederland nog wel werk in de landbouw vinden. 

Je kan uitleggen waarom de Industriele Revolutie in Nederland pas laat op gang kwam.

Slide 15 - Tekstslide

Kwaliteitsproducten 

  • In Nederland waren veel bedrijfjes kleinschalig.
    Een bedrijf maakte één product, vaak van hoge kwaliteit. 
  • De duizenden ondernemers die dit soort producten maakten, hadden één overeenkomst: zij werkten al generaties lang op dezelfde manier.   Het waren echte 'vaklui'. Nederlandse producten stonden goed bekend. 
  • Waarom zouden ze dan ineens op een andere manier gaan werken, met grootschalige productie in fabrieken?

Je kan uitleggen wat specialisatie is en wat het voordeel van specialisatie is.

Slide 16 - Tekstslide

Leer- en schoenenindustrie in Noord-Brabant
  • Veel boerenzoons hadden een aanvullend beroep, bijvoorbeeld als leerlooier.
    In Noord-Brabant werd veel leer gemaakt, daarom waren hier ook veel schoenmakers. 
  • Vanaf 1860 ging schoenmaken steeds meer met machines.
    De schoenmakerij in Noord-Brabant werd daardoor steeds groter: de werkplaatsen groeiden uit tot fabrieken
  • In de fabriek kon iedere arbeider zich specialiseren in één onderdeel van het werk. Dus bijvoorbeeld zolen stikken, hakken plaatsen. Iedere arbeider maakt één onderdeel van de schoen. 
Dit in tegenstelling tot het oude 'vakmanschap'  waar de schoen door één persoon, de schoenmaker,  gemaakt werd. 

Slide 17 - Tekstslide

Aan de slag! 
Maken hoofdstuk 2: 
  1. Invuloefening (gebruik het lesboek!)
  2. Gesloten vragen
  3. Open vragen (formuleer, herhaal de vraag!)

Kijk je werk na via It's Learning! 

timer
15:00
Heb je hoofdstuk 1 nog niet af? Zet het op de planning in KWT! 

Slide 18 - Tekstslide

Les 2 
Hoe verliep de industriële revolutie in Nederland? 
 

Slide 19 - Tekstslide

Les 2 De industriële revolutie in Nederland
Leerdoelen

  • Je weet waar in Nederland de textielindustrie ontwikkelde en een beschrijving geven van beide gebieden.
  • Je kan uitleggen hoe Nederlandse bedrijven door fusies met concurrerende bedrijven aan wereldhandel konden gaan doen.
  • Je kan een beschrijving geven van het bedrijf Philips en het belang van Philips voor Eindhoven benoemen.

Slide 20 - Tekstslide

Katoen en wol:  Een wereld van verschil
  • De grootste fabrieken in Nederland waren textielfabrieken.
    Textiel
    werd in de negentiende eeuw gemaakt van twee grondstoffen: katoen en wol.   
  • De meeste katoenindustrie zat in Oost-Nederland, in Twente.  Hier werkten rond 1900 meer dan 10.000 arbeiders in de textielindustrie.  Een groot deel van de productie was bestemd voor de export, o.a. naar Nederlands-Indië.  

Je weet waar in Nederland de textielindustrie ontwikkelde en een beschrijving geven van beide gebieden.

Slide 21 - Tekstslide

Katoen en wol: een wereld van verschil


  • Tweederde van alle wolfabrieken zat in één stad: Tilburg.
    In dat gebied weefden boeren al eeuwen wollen stoffen.    
  • De eerste fabriek met een stoommachine werd er in 1827 geopend.
  • De meerderheid van de wevers bleef echter nog lang thuis werken, in plaats van in een fabriek. Deze huisnijverheid bleef in Tilburg lang bestaan. 

Je weet waar in Nederland de textielindustrie ontwikkelde en een beschrijving geven van beide gebieden.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Wereldhandel
  • Aan het eind van de negentiende eeuw ontstonden er Nederlandse bedrijven die over de hele wereld handelden, zoals Unilever en Shell.
    Beide bedrijven zijn ontstaan na een fusie met concurrerende bedrijven. 
  • Shell koos Rotterdam uit als de plek om de ruwe olie op te slaan en te verwerken.
  • Nog steeds is de petrochemische industrie in Pernis (Rotterdam), met veel olieraffinaderijen, belangrijk voor de economie.

Je kan uitleggen hoe Nederlandse bedrijven door fusies met concurrerende bedrijven aan wereldhandel konden gaan doen.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Weinig industrie in Nederland
  • Sommige Nederlandse bedrijven deden het enorm goed. Toch was er in Nederland minder industrie dan in veel andere Europese landen.  
  • In 1880 werden in Engeland zeventig keer zoveel fabrieks -producten gemaakt als in Nederland.
  • De fabrieksproductie in België was in 1880 vier keer groter dan die in Nederland.
  • Tussen 1880 en 1913 groeide de Nederlandse industrie snel, maar het verschil met de buurlanden bleef groot.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Slide 29 - Link

Online oefenen
Volgende slide biedt oefeningen om te oefenen met examenvragen. Het is goed om veel met examenvragen te oefenen. 

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Link

Aan de slag! 
Maken en nakijken: 
  1. Invuloefening (gebruik het lesboek!)
  2. Gesloten vragen
  3. Open vragen (formuleer, herhaal de vraag!)
  4. Controleer of je de leerdoelen beheerst van H2

Klaar? Oefen met de stof. Maak de vragen in de quiz op de volgende slide. Of oefen met Quizlet! 

timer
15:00

Slide 32 - Tekstslide

Aan de slag! 
Maken en nakijken: 
  1. Invuloefening (gebruik het lesboek!)
  2. Gesloten vragen
  3. Open vragen (formuleer, herhaal de vraag!)

Klaar? Oefen met de stof. Maak de vragen in de quiz op de volgende slide. Of oefen met Quizlet! 

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Link