Les 1

Trainingskunde
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
TrainingskundeMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Trainingskunde

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

TESTEN EN METEN
Een trainer-coach/instructeur werkt vaak met jongere sporters die sportieve ambitieuze doelstellingen willen realiseren. Niet één mens is gelijk, dit geldt ook voor sporters. Automatisch is dan ook de beginsituatie voor geen één sporter hetzelfde. 

Jullie als trainer-coach of instructeur hebben dus de belangrijke taak om continu de (begin)situatie te analyseren en bij te stellen. 

Dit doe je door te testen en te meten! 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

VASTSTELLEN BEGINSITUATIE
Voordat je een trainingsbelasting ondergaat dien je een goed beeld te hebben van de prestatiebepalende factoren  
                              WELKE ZIJN DIT OOK ALWEER?

Om de beginsituatie te kunnen vaststellen, kan je gebruikmaken van de volgende methoden:
  • anamneses
  • tests
  • biometingen
  • wedstrijdanalyses

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ANAMNESES
Anamnese is een vragenlijst of gesprek waarin je zoveel mogelijk relevante informatie probeert te verzamelen. Is altijd een onderdeel van de totale testprocedure

Beschrijf van het verleden tot nu.
Denk aan: 'inschrijfformulier, intakegesprek'.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Zoek in je groepje van 4 een voorbeeld van een anamnese op.
Vul deze allemaal in. 
tip: zie sportscholen, fysiotherapeuten, diëtisten, sportbedrijven. Als je niets kunt vinden, dan staat er misschien wel iets in Teams... ;)

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

TEST EN METINGEN
Gebruik je als aanvulling op de informatie vanuit de anamnese:

  • laboratoriumtests
    Wetenschappelijk onderbouwd. Doorgaans één detail testen.
    Voorbeelden: VO2max; HB-meting
  • veldtests
    Vaak minder betrouwbaar. Kunnen door trainer-coach zelf worden uitgevoerd. Globaal beeld van meerdere factoren.
    Voorbeelden: sit- and reach; shuttle-run; Zolats-test

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leg in jouw woorden uit wat het verschil is tussen een laboratoriumtest- en veldtest. Geef van beide testen één voorbeeld!

Slide 8 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

TEST EN METINGEN (2)
Onder laboratoriumtests kunnen ook tests als biometingen vallen. Gaat dan om lichaamssamenstellingen meten.

Onder veldtesten kunnen ook wedstrijdanalyses vallen. We hebben al geleerd dat de wedstrijd de beste training is. Is het dan ook niet zo dat de trainer-coach hieruit de meeste én beste informatie kan halen?

Wat vind jij?!

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

BETROUWBAAR TESTEN EN METEN
Betrouwbaarheid:
Bij herhaaldelijk dezelfde test kom je tot dezelfde resultaten. 

Bijvoorbeeld: Je doet de 60m sprinttest op een nat grasveld en volgende keer op een verharde baan! - ONBETROUWBAAR!

Validiteit:
Je meet graag wat je wilt meten. 

Bijvoorbeeld: Je wilt de maximale snelheid van een sporter testen en gebruik hiervoor een 60m sprinttest - VALIDE


Hoe kunnen we deze twee gegevens versterken zodat een test betrouwbaar én valide is?

Slide 10 - Tekstslide

Objectieve meting
Dezelfde omstandigheid testen

Voorbeelden:
  • bloeddruk bij twee verschillende artsen op twee verschillende manieren
  • Gewicht altijd op hetzelfde moment meten!
  • Gebruik de test die bedoeld is voor het resultaat die je wilt krijgen. Een 5x10m sprint voor maximale snelheid is niet valide. 
  • Niet valide, niet betrouwbaar: 
    Moeilijke woorden in een toets gebruiken waardoor kennis van trainingskunde niet meer wordt bevraagd.

Welke test is onbetrouwbaar, omdat er sprake is van een slechte reproduceerbaarheid?
A
De trainer test de snelheid van een sporter met een 1500m loop
B
De coach telt te weinig sit-ups om de sporter te motiveren
C
Een trainer test de sprongkracht, maar legt niet uit wat de bedoeling is
D
De weegschaal geeft verschillende waarde bij dezelfde persoon

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1. Waarom moet een trainer-coach de beginsituatie van zijn sporter meten?
A
Zodat hij weet wat de sporter kan presteren na de prestatie
B
Zodat hij weet hoe snel de sporter kan sprinten.
C
Zodat hij weet wat de sporter in het verleden heeft gepresteerd
D
Zodat hij de juiste trainingsbelasting kan verstrekken

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

2. Een voorbeeld van een laboratoriumtest is een spierbiopsie. Wat wordt er bij een spierbiopsie gemeten?
A
Het spiervezeltype
B
De doorbloeding van de spieren
C
De spierkracht
D
De werking van spieren

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Inleiding voorbeeld
Een onderzoekster wil weten hoe vaak mensen rommel op straat gooien en benadert daartoe op een drukke zaterdagmiddag in een winkelcentrum rechtstreeks een aantal respondenten met de vraag of zij zich hieraan weleens schuldig maken. De vraag leidt telkens tot hetzelfde antwoord: de overgrote meerderheid van de respondenten zegt dit niet te doen.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dit onderzoek is :
A
betrouwbaar en valide
B
betrouwbaar maar niet valide
C
niet valide en niet betrouwbaar
D
wel valide maar niet betrouwbaar

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg voorbeeld
De respondenten hebben slechts sociaal wenselijke antwoorden gegeven toen hun op de man af werd gevraagd of zij weleens rommel op straat gooiden. De kans is groot dat de enquête, wanneer ze werd herhaald, opnieuw tot dezelfde resultaten zou leiden; in die zin is het een betrouwbaar instrument. Maar het onderzoek is niet valide, omdat het geen antwoord geeft op de gestelde onderzoeksvraag.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In de groepjes van 4 gaan we de volgende testen doen:
- HF
- Peakflow test
-BMI berekenen
- Vetpercentage meten
Nu gaan we testen!

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hartslag meten
  • Tel je hartslag 15 seconden
  • Vermenigvuldig dit met 4.  

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vetpercentage door huidplooi:

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Testuitslagen
Noteer in Word/A4 de namen van het groepje en per test de uitslag. Als iemand een test liever niet wil uitvoeren, dan is dat natuurlijk goed. Diegene helpt de anderen met testen en noteren. 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies