Verpleegkundig rekenen hoofdstuk 1 t/m 3

Lesdoelen
  • de student maakt kennis met verpleegkundig rekenen
  • de student is op de hoogte van de planning van het blok 
  • de student weet waar studiemeteriaal te vinden is
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
verpleegkundig rekenenMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 42 slides, met tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Lesdoelen
  • de student maakt kennis met verpleegkundig rekenen
  • de student is op de hoogte van de planning van het blok 
  • de student weet waar studiemeteriaal te vinden is

Slide 1 - Tekstslide

Studiewijzer

Slide 2 - Tekstslide

Planning van het blok
  • week 1: inleiding, meten/wegen & getallen/verhoudingen
  • week 2: algemeen & injecteren
  • week 3: perfusor/spuitenpomp
  • week 4 vloeistof toedienen per infuus systeem
  • week 5: les valt uit ivm ?
  • week 6: zuurtsof toedienen via cilinder
  • week 7: voorbereiding toets 
  • week 8: voorbereiding toets
  • week 9: voorbereiding toets
  • week 10: bufferweek, evt inhaal toets
Toets mag je maken wanneer je een oefentoets foutloos hebt afgerond

Slide 3 - Tekstslide

Zorgpad

Slide 4 - Tekstslide

Tip: video's meneer Megens

Slide 5 - Tekstslide

Waarom?

Slide 6 - Tekstslide

Stress?

Slide 7 - Tekstslide

Hoe?
• Tijdens de rekenlessen, het oefenen en de rekentoets mag gebruik worden gemaakt van de rekenmachine en de formulekaart
• Je begint zelfstandig met de module rekenen, er worden rekenlessen ingepland
• Er is oefenmateriaal aanwezig op zorgpad, er wordt van je verwacht dat je veel oefent
• Om de toets te mogen maken, zul je moeten aantonen dat je de domeinen “meten en wegen” en “getallen en verhoudingen” minimaal op 2F beheerst.

Slide 8 - Tekstslide

• Het is de bedoeling dat je zelf veel oefent, zodat je de vaardigheid goed beheerst, in sommige instellingen moet je deze vaardigheid regelmatig aantonen door middel van een instellingstoets. Het is onderdeel van je bevoegd en bekwaam zijn.
• Bij een onvoldoende resultaat worden de betreffende onderdelen van de rekentoets herkanst
• Vraag op tijd ondersteuning bij je rekendocent!
• Ga zelfstandig met deze module aan het werk en bedenk, dat je rekenen echt zelf moet beheersen.

Slide 9 - Tekstslide

procent-promille
Procent (%) betekent: het honderdste deel.


4% van 750 =
 6% van 18,75 =
5% van 350=
3,2% van 150 =
Voorbeeld:
1% oplossing wil zeggen 1/100 deel. Of ook wel 1:100

Een glucose 5% oplossing (infuusvloeistof) is 5 gram glucose opgelost in 100 ml water.


Slide 10 - Tekstslide

Een andere oplossing is b.v. lyorthol (desinfectans) 100 ml lyorthol 1% oplossing is in verhouding 1:100.
Je neemt dan 1 ml lyorthol en vult dit aan met water tot 100 ml. Zo heb je de gewenste oplossing.

 Promille (‰) betekent: het duizendste deel.

4 ‰ van 200 =
5 ‰ van 100 =

Slide 11 - Tekstslide

Dit wordt niet getoetst, maar moet je wel kunnen

Slide 12 - Tekstslide

Gewicht en volume
De basiseenheid van massa is de kilogram (kg.). Kleinere eenheden zijn de gram, milligram, microgram etc.
1 kg = 1000g 1g = 1000mg
1mg = 1000µg (=microgram)

De officiële afkorting voor liters is de hoofdletter L
Bij volumes gaat het om: liters(l), deciliters (dl), centiliters (cl) en milliliters (ml).
1L = 1000 ml
ml is hetzelfde als cc


Slide 13 - Tekstslide

Internationale eenheden
In de moderne farmacie worden veel medicijnen niet meer in grammen of milligrammen aangeduid maar in Internationale Eenheden, afgekort: IE
Hiermee geeft de fabrikant een bepaalde hoeveelheid werkzame stof aan.
Voor de berekening van je te geven medicatie verandert er verder niets, alleen de eenheid is anders.

Voorbeeld: anti D immunoglobulines

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Doe oefening 1 slide 32

Slide 16 - Tekstslide

Of laat de nullen aanvankelijk weg en voeg ze aan het einde weer toe

Slide 17 - Tekstslide

Verpleegkundig rekenen algemeen
In jullie aanstaande beroep moeten we soms ook eenvoudige rekensommen kunnen maken, bijvoorbeeld als we een weekdoos medicijnen klaarmaken of moeten uitrekenen of er genoeg medicijnen in voorraad zijn om een zorgvrager het weekend mee door te laten komen.

Slide 18 - Tekstslide

1 Een zorgvrager heeft een disc haler met 60 doseringen ventolin. Hij moet 4xdaags 2 pufjes nemen.
Hij gaat 3 weken op vakantie. Hoeveel disc halers moet hij meenemen?



Slide 19 - Tekstslide

2 Als jij een weekdoos moet vullen voor een zorgvrager die de volgende medicijnen gebruikt:
4x2 paracetamol 500 mg 1x1 temazepam 10 mg 3x1 persantin 75 mg
1x2 ascal 100 mg
Hoeveel tabletten heb je dan van elk soort medicijn nodig?

Slide 20 - Tekstslide

3 Als een zorgvrager van vrijdag 16 uur tot maandag 10.30u op weekendverlof gaat en hij neemt bij elke maaltijd 1 tablet in en 2 tabletten voor het slapen. Hoeveel tabletten moet je hem dan meegeven?

Slide 21 - Tekstslide

Vervolg algemeen
Bij sommige medicijnen wordt precies berekend hoeveel medicatie iemand met een bepaald gewicht als dosering behoort te krijgen. Bij kinderen moet dit bij bijna alle medicijnen.

Slide 22 - Tekstslide

4 Een kind weegt 17 kg, hij krijgt 30 mg paracetamol per kg lichaamsgewicht per dag. Wat is dan de dagdosis?

5 Een zorgvrager krijgt 0,1 mg morfine per kg lichaamsgewicht. Hoeveel morfine krijgt hij dan als hij 70 kg weegt?

Slide 23 - Tekstslide

Injecteren
Veel medicijnen voor injectie zijn al door de fabrikant opgelost in een injectievloeistof. In feite was het medicijn een droge stof, maar dat is niet meer zichtbaar met het blote oog. Je kunt het vergelijken met een opgelost suikerklontje in je thee. Je weet dat de suiker een gewicht had, maar het is niet meer zichtbaar.

Slide 24 - Tekstslide

De fabrikant zet op de ampul hoeveel medicijn er in de vloeistof is opgelost. We spreken dan van een bepaalde concentratie.

De notatie: morfine 10 mg/ml betekent dat er in elke milliliter vloeistof 10 mg morfine is opgelost.

NB. Begrijp je dat 20mg in 2 ml dezelfde concentratie is als 10mg/ml?

Slide 25 - Tekstslide

Als de arts de opdracht geeft om de zorgvrager 5 mg morfine te injecteren, moeten we berekenen hoeveel milliliter we dan zullen moeten opzuigen uit de ampul.

Dat doen we op de volgende manier:
De dosis medicijn die de zorgvrager moet krijgen deel je door de hoeveelheid medicijn uit de injectievloeistof en die uitkomst vermenigvuldig je met het aantal milliliters injectievloeistof.

Slide 26 - Tekstslide

Formule

Slide 27 - Tekstslide

Voor je berekening maakt het niet uit of we met medicijnen in mg of IE een berekening maken. Het is wel van belang dat je de eenheden gelijk maakt. Als je bijvoorbeeld in dezelfde formule een medicijn in grammen en een medicijn in milligrammen hebt staan, zul je ze eerst allebei in milligrammen moeten omzetten!

Slide 28 - Tekstslide

Doe oefening 2 slide 33-36

Slide 29 - Tekstslide

Oplossen van medicijnen in een hoeveelheid vloeistof
Een aantal medicijnen is in opgeloste vorm slechts beperkt houdbaar. Daarom worden deze medicijnen meestal in poedervorm afgeleverd. Om het medicijn toe te dienen moeten we het oplossen in een afgesproken hoeveelheid en soort vloeistof. Soms wordt deze vloeistof (solvens) erbij geleverd.
De berekening is hetzelfde als bij de vorige opgaven

Slide 30 - Tekstslide

Doe oefening 3 slide 37-38

Slide 31 - Tekstslide

Oefening 1

Slide 32 - Tekstslide

Oefening 2
Toedienen injecties vanuit ampul
1 Aanwezig is Oradexon 5mg/ml.
Hoeveel ml spuit je als de zorgvrager 5 mg mag hebben?
2 Een zorgvrager mag 2 mg Atropine-sulfaat hebben.
Je hebt een ampul Atropine-sulfaat, waar op staat 0,5 mg/ml. Hoeveel ml geef je?
3 Aanwezig: Streptomycine 1 gr/4ml. Je moet 250 mg geven. Hoeveel ml trek je op uit de flacon?
4 Aanwezig: Morfine 10mg/ml.
Hoeveel ml geef je als de arts 10 mg voorschrijft?
5 Aanwezig: Pethidine 50mg/ml.
De zorgvrager mag 20 mg hebben. Hoeveel ml geef je?
6 Aanwezig: Colimycine 80mg/3ml. De zorgvrager moet 160 mg hebben. Hoeveel ml geef je?
7 U beschikt over ampullen, waarin 2 ml Pethidine-oplossing zit. De concentratie is 50mg/ml. De zorgvrager mag 80 mg Pethidine hebben.
Hoeveel ml moet je geven? Hoeveel ampullen heb je nodig?

Slide 33 - Tekstslide

8 Hoeveel ml Aramine geef je als de zorgvrager 7 mg moet hebben? Op de ampul staat 10mg/ml.

9 Je moet een zorgvrager 300 mg Euphylline geven. Je beschikt over Euphylline 240 mg/10 ml. Hoeveel ml mag je geven?
10 Hoeveel ml Euphylline 240 mg/10 ml mag een zorgvrager hebben die 360 mg krijgt voorgeschreven?
11 De dokter heeft voorgeschreven 2 x 600 mg Streptomycine te geven. Je hebt in voorraad flesjes Streptomycine, waarop staat dat 5 ml vloeistof, in opgeloste vorm, 1 gram Streptomycine bevat.
Hoeveel ml geef je per keer?
12 Als premedicatie wordt 1 mg atropine toegediend. Hoeveel ml haalt men hiervoor uit een ampul waarop vermeld: 2 mg/ml?
13 Een zorgvrager moet 4 x daags. 600 mg Dalacin. In voorraad is een ampul waarop staat 150mg/ml. Hoeveel ml geef je per keer? En hoeveel ml per dag?





Slide 34 - Tekstslide

Internationale eenheden:
1 Een zorgvrager moet 60 I.E. insuline hebben. Op de afdeling is insuline 100 I.E/ml aanwezig.
Hoeveel ml moet je deze zorgvrager geven?
2 Je hebt op de afdeling Insuline Novo-lente van de volgende concentratie: 10 I.E. per 0,1 ml.
Hoeveel ml geef je, als het doktersvoorschrift luidt: 1 x daags 30 I.E. Novo- lente?
3 Op het etiket van een ampul Lilly Humuline Regular staat: 1000 I.E./10 ml. Hoeveel ml geef je aan een zorgvrager die 70 I.E. moet hebben?
4 Voorradig: Insuline Actrapid HM 100 I.E./ml. Voorschrift: 80 I.E. Hoeveel ml geef je?
5 Aanwezig: Insuline Humuline NPH 1000 I.E./10 ml. Voorschrift: 30 I.E. Hoeveel ml geef je?

Slide 35 - Tekstslide

6 Hoeveel ml geef je aan een zorgvrager die op doktersvoorschrift 20 I.E. Insuline Organon moet hebben en je op de afdeling beschikt over Insuline Organon 100 I.E./ ml?

7 Hoeveel ml Heparine geef je aan een zorgvrager die 4000 I.E. moet krijgen, als je de beschikking hebt over een ampul Heparine die 5000 I.E./ml bevat?
8 Een diabeticus moet 14 IE insuline toegediend krijgen.
Voorradig zijn ampullen met 100 IE insuline/ml. Hoeveel ml wordt in de spuit afgepast?
9 Per keer moet 200.000 IE penicilline intramusculair gegeven worden. Ter beschikking zijn flacons met 1.200.000 IE opgelost in 6 ml steriel aqua bidest. Hoeveel ml wordt per keer geïnjecteerd?




Slide 36 - Tekstslide

Oefening 3
1 Je beschikt over een flacon Penicillinepoeder, waarin zich 200.000 I.E. penicilline bevindt. Je lost het poeder op in 4 ml water voor injectie. Je moet de zorgvrager 75.000 I.E. geven.
Hoeveel ml moet je in je injectiespuit opzuigen om de vereiste dosis te kunnen geven?
2 Voorraad: Penicilline van 1.000.000 I.E. per flacon. De zorgvrager moet 5 x 400.000 I.E. hebben.
Hoeveel ml geef je per keer, als je de eenheden uit de flacon hebt aangemaakt met 5 ml water voor injectie?
3 Een zorgvrager moet 4x daags 400 mg Flemoxin i.m. hebben. Op voorraad is 1 gram, de oplossing is 1 gram/5ml.
a Hoeveel ml geef je per keer?
b Hoeveel ml blijft er per keer in de flacon achter?
4 Een zorgvrager moet 750 mg Ampicilline i.m. geïnjecteerd krijgen. Er is op voorraad 1 gram/4 ml.
Hoeveel ml moet je in je injectiespuit opzuigen om de vereiste dosis te kunnen geven?
5 Op de kinderafdeling moet een meisje van 6 jaar antibiotica hebben 4x daags 125.000 E.H.
In voorraad is 1.000.000 E.H. op te lossen in 8 ml Hoeveel ml injecteer je per keer?





Slide 37 - Tekstslide


6 Een zorgvrager moet 3 x dgs. 500 mg Cefacidal I.M.hebben
In voorraad is een ampul van 1 gram op te lossen in 4 ml water voor injectie. Hoeveel ml geef je per keer? En hoeveel per dag?
7 Een zorgvrager krijgt Rifampicine, deze kan geleverd worden in 600 mg. Deze moet opgelost worden in 10 ml bijgeleverde solvens en intraveneus als infuus wordt gegeven.
De zorgvrager moet 300 mg hebben, opgelost in een infuuskolf Na.Cl. 0,9% van 250 ml.
Hoeveel opgeloste ml. spuit je in de infuuskolf?
8 Een jongen van 7 jaar krijgt i.v.m. hoesten coffeïne per os. Aanwezig is coffeïne 5 mg/10 ml in een fles van 100 ml. Hij moet voor het slapen 3,5 mg toegediend krijgen. Hoeveel ml geef je hem?
9 In verband met een pneumonie krijgt Jan van vier jaar oud, Augmentin intraveneus. Aanwezig is Augmentin van 500 mg/20 ml. Hij moet 3 keer per dag 375 mg. per infuus krijgen.
A Hoeveel krijgt Jan totaal?
B Hoeveel krijgt Jan per keer?






Slide 38 - Tekstslide

Op school en thuis:
Oefenen in zorgpad!

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Video

Slide 41 - Video

Slide 42 - Video