Begeleiden les 6

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesprogramma
- Beoordelingsfouten door een begeleider
- Opdracht 'beoordelingsfouten' maken
- Uitleg toets les 6




Slide 2 - Tekstslide

Beoordelingsfouten 
Veel problemen bij het beoordelen van leerlingen worden veroorzaakt door een gebrekkige waarneming (observeren en luisteren). Er zijn allerlei factoren die het waarnemings- en beoordelingsproces beïnvloeden en tot fouten kunnen leiden.

Slide 3 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van een beoordelingsfout.

Slide 4 - Woordweb

Beoordelingsfouten

Slide 5 - Tekstslide

1. Jezelf als uitgangspunt nemen (projectie)
Dit houdt in dat je je eigen gedrag tot norm gaat verheffen en gaat observeren, interpreteren en beoordelen vanuit je eigen opvatting over een goede taakuitvoering. Je projecteert dan je eigen eigenschappen, verlangens en motieven op de leerling, waardoor je meer van jezelf zegt dan van de leerling. Bijvoorbeeld : als je zelf snel werkt, zul je dat ook van de leerlingen vragen en ze daarop beoordelen. Ook kan het zijn dat je je eigen tekortkomingen extra duidelijk bij leerlingen ziet.

Slide 6 - Tekstslide

2. Het halo en horneffect
Van dit effect is sprake als je als beoordelaar de neiging hebt de leerling die op één of meer punten erg goed ( = halo) of erg slecht (= horn) uit de verf komt, ook op andere punten in die richting te beoordelen. Zeker als dat ene sterk positieve of sterk negatieve punt in het handelen van de leerling voor jou als beoordelaar van belang is.



Slide 7 - Tekstslide

3. Generaliseren op grond van incidentele ervaringen
Deze beoordelingsfout is enigszins verwant met het halo- en horn-effect. Namelijk op grond van een enkele goede of slechte ervaring kunnen bij de beoordelaar gevoelens van sympathie of antipathie ontstaan. Deze gevoelens leiden vaak tot conclusies die vooral emotioneel van aard zijn en daardoor de objectiviteit schaden. Een ander bijzonder soort halo- of horn-effect is dat de beoordelaar een recente positieve of negatieve gebeurtenis sterk laat meewegen in zijn beoordeling. Ook afgaan op de eerste indruk kan tot beoordelingsfouten leiden.

Slide 8 - Tekstslide

4. Het sequentie effect
Het laten doorwerken van voorafgaande beoordelingen in de volgende beoordeling(en): de vorige keer was de leerling zwak wat betreft de samenwerking met collega’s, dus dat zal nu ook wel niet best zijn.

Slide 9 - Tekstslide

5. Het centrale tendentie effect
Het vermijden van uitersten in de beoordeling, dus geen waarderingen geven als (erg) goed of (erg) slecht, terwijl dat wel terecht zou zijn. Dat komt omdat veel beoordelaars bang zijn om een uitgesproken positief of negatief oordeel te geven. Een negatieve beoordeling betekent vaak dat je in de verdediging moet tijdens het beoordelingsgesprek en/of tegen mede- beoordelaars. Bij een positieve beoordeling is men vaak bang dat de leerling ‘over het paard getild’ zal worden. Bovendien vindt men het moeilijk om bij een volgende beoordeling terug te moeten. Daarom hebben alle waarderingen de neiging om rond het veilige midden uit te komen.

Slide 10 - Tekstslide

6. Het niet onderkennen van fase typische eigenschappen

Je kent een leerling eigenschappen of kenmerken toe die niet zozeer typerend zijn voor de leerling als wel voor de levensfase waarin de leerling zich bevindt. Je zegt bijvoorbeeld : ‘De leerling is nogal onzeker over wat wel en niet belangrijk is in het omgaan met mensen’, terwijl je je niet realiseert dat dat voor veel adolescenten geldt.

Slide 11 - Tekstslide

7. Het hanteren van vooroordelen
Je hebt de neiging de leerling niet te beoordelen als individu, maar haar onbewust in te passen in een bepaalde categorie ten aanzien waarvan bepaalde vooroordelen bestaan, bijvoorbeeld op grond van uiterlijke kenmerken. Voorbeelden: jongeren zijn gemakzuchtig, Surinamers zijn lui, oudere leerlingen zijn altijd erg kritisch, dikke leerlingen zijn traag van begrip enzovoort. Het hebben van (onbewuste) vooroordelen is in de praktijk een van de meest voorkomende fouten bij beoordelen.

Slide 12 - Tekstslide

8. Het niet onderkennen van gecamoufleerde eigenschappen
Je kunt over het hoofd zien dat iemand een eigenschap voorwendt die tegengesteld is aan zoals hij zich voelt. Bijvoorbeeld heel erg zeker of eigenwijs doen bij gevoelens van onzekerheid. Dit gedrag komt nogal eens voor bij adolescenten.

Slide 13 - Tekstslide

9. Invloed van het stadium van de opleiding
Het blijkt soms moeilijk te zijn om het stadium van de opleiding op een correcte manier te laten meewegen. Men beoordeelt bijvoorbeeld een eerstejaarsleerling te streng, want aan haar mogen niet zulke sterke eisen gesteld worden als bijvoorbeeld aan een derdejaars. Of een derdejaars wordt niet streng genoeg beoordeeld omdat men zich niet realiseert dat aan haar hogere eisen gesteld mogen worden.

Slide 14 - Tekstslide

10. Afgaan op wat ‘men’ zegt.
De beoordelaar zal naast zijn eigen observaties van de leerling ten behoeve van de beoordeling ook informatie over de leerling bij andere teamleden moeten verzamelen. Dat brengt het gevaar met zich mee dat hij te veel afgaat op wat anderen zeggen.

Slide 15 - Tekstslide

11. Naar een eindresultaat toe redeneren

Het kan bijvoorbeeld zijn dat de beoordelaar de stellige overtuiging heeft dat de leerling met een onvoldoende beoordeeld moet worden, zonder dat dat oordeel op grond van observaties en dergelijke waargemaakt kan worden. De beoordelaar moet de ruimte laten voor zichzelf om zijn oorspronkelijke conclusie op basis van feiten te herzien.

Slide 16 - Tekstslide

13. Beoordelen afhankelijk van de eigen stemming
Het ligt tamelijk voor de hand dat je oordeel over de leerling niet afhankelijk mag zijn van je stemming

Slide 17 - Tekstslide

12. Verbloemen van eigen tekortkomingen
Het kan gebeuren dat de begeleider zijn begeleidingstaken slecht verricht, als gevolg van omstandigheden of omdat hij daarvoor niet de juiste attitude heeft. Dit kan tot gevolg hebben dat hij de leerling daarom minder negatief beoordeelt dan in feite gerechtvaardigd is, om zelf geen kritiek op de slechte uitvoering van zijn begeleidingstaak te krijgen

Slide 18 - Tekstslide

14. Onvoldoende tijd voor de beoordeling
Een ander punt dat voor de hand ligt, is dat een beoordeling niet mag worden afgeraffeld. Als je als beoordelaar niet voldoende tijd kunt uittrekken om een beoordeling voor te bereiden, zul je de beoordeling moeten uitstellen totdat je die tijd wel hebt. Onvoldoende tijd nemen voor de voorbereiding van de beoordeling zal zich wreken tijdens het beoordelingsgesprek

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht
Ga in tweetallen aan de slag met de opdracht. 

Koppel de casussen aan de verschillende beoordelingsfouten. 
timer
15:00

Slide 20 - Tekstslide

Hoe voorkom je beoordelingsfouten.

Slide 21 - Woordweb

HOE VOORKOM JE FOUTEN EN OBSERVEER JE ZO OBJECTIEF MOGELIJK?
  • Zelfkennis​
  • Verschillende personen, onafhankelijk van elkaar, schriftelijk​
  • Beoordelingscriteria afgeleid van leerdoelen, observeerbaar gedrag​
  • Feiten en afspraken schriftelijk vastleggen​
  • Tijdig beoordeling opstellen​
  • Bewustwording beoordelingsfouten 





Slide 22 - Tekstslide

Voorwaarden  beoordelingsgesprek 

1. Gedurende de hele leer/stageperiode moet het leerproces van de leerling regelmatig geëvalueerd worden, zodat tijdig kan worden bijgestuurd (= continuïteit).

2. Beoordelen dient te gebeuren aan de hand van vastgestelde doeleinden en criteria en niet op basis van de eigen doelen en criteria van de beoordelaar(s).(= consistentie in doelstellingen).



6. Komen alle beoordelaars uiteindelijk tot dezelfde beoordeling (= betrouwbaarheid).
7. Krijgt de leerling de kans zijn inbreng te geven bij de beoordeling? De zienswijze van de leerling moet nog gewicht in de schaal kunnen leggen. De kwaliteit en de acceptatie van de beoordeling worden daardoor vergroot (= participatie).

Slide 23 - Tekstslide

3. Niet alleen de resultaten van de leerling moeten bekeken worden, maar ook de werkinhouden en de werkmethode in relatie tot de fase van de opleiding waarin de leerling zich bevindt (= samenhang).

4. Er moeten vooraf afspraken zijn gemaakt over wat de leerling aan het eind van een bepaalde periode bereikt moet hebben; beoordelingsfouten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen (= objectiviteit).

Slide 24 - Tekstslide

5. Beoordeel je wel wat je wilt beoordelen? Hiervoor is een goede uitwerking van de doelstellingen in observeerbaar gedrag nodig (=validiteit).
6. Komen alle beoordelaars uiteindelijk tot dezelfde beoordeling (= betrouwbaarheid).
7. Krijgt de leerling de kans zijn inbreng te geven bij de beoordeling? De zienswijze van de leerling moet nog gewicht in de schaal kunnen leggen. De kwaliteit en de acceptatie van de beoordeling worden daardoor vergroot (= participatie).

Slide 25 - Tekstslide

Uitleg Toets begeleidingsplan
- Volgende les: toets begeleidingsplan maken
-  De toets wordt gemaakt via opdrachten in TEAM. Neem dus je laptop mee.  
- Vul je naam in!​ Lees de casus.​ Bestudeer de beoordelingscriteria.​ Lees de vragen goed en beantwoordt alle vragen. 
- Hulpmiddelen: de lessen in Lesson-up, werkbegeleiderstijlentest, KOLB, info in jullie tegel, competentieprofiel werkbegeleider, Kernkwadranten van jezelf

Slide 26 - Tekstslide

Aan de slag
Check: Is iedereen gekoppeld aan Lesson-up? 

Neem alle informatie van afgelopen weken door ter voorbereiding op de toets van volgende week. 

Slide 27 - Tekstslide