Aan elkaar of los geschreven

Periode 1
Spelling & grammatica - 
Spelling werkwoorden Tegenwoordige Tijd en Verleden Tijd (d/t)

Hoofdletters of niet 

Grammaticale veelvoorkomende fouten: als/dan - hen/hun/zij - dit/dat/die/deze
Aan elkaar of los geschreven - 
 
Moeilijke woorden oefening
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Periode 1
Spelling & grammatica - 
Spelling werkwoorden Tegenwoordige Tijd en Verleden Tijd (d/t)

Hoofdletters of niet 

Grammaticale veelvoorkomende fouten: als/dan - hen/hun/zij - dit/dat/die/deze
Aan elkaar of los geschreven - 
 
Moeilijke woorden oefening

Slide 1 - Tekstslide

... (gebeuren) het nog vaak dat jullie d/t fouten maken?
A
Gebeurt
B
Gebeurd

Slide 2 - Quizvraag

Of ... (worden) je een beetje onzeker van dit soort vragen?
A
word
B
wordt

Slide 3 - Quizvraag

Hongeriger ... een Viking schrokte hij de kippenpoot weg.
A
als
B
dan

Slide 4 - Quizvraag

Is het moeilijke woord in deze zin goed gebruikt?

Hij was erg hypocriet bezig, want hij deed precies hetzelfde als waar hij ons van beschuldigde.
A
Klopt
B
Klopt niet

Slide 5 - Quizvraag

Leerdoelen
Aan het einde van de les kan je:
  • woorden correct los of aan elkaar spellen en schrijven.
  • correct -e of -en aan het einde van woorden schrijven.
  • Correct gebruik van dit/dat/die/deze

Slide 6 - Tekstslide

commissarissenaansprakelijkheidsverzekering
A
goed
B
fout

Slide 7 - Quizvraag

The ............. requested the latest report.
A
account manager
B
accountmanager

Slide 8 - Quizvraag

De ............. vroeg het laatste rapport aan.
A
account manager
B
accountmanager

Slide 9 - Quizvraag

Theorie aan elkaar of los?
De volgende (meeste) woorden schrijf je aan elkaar:
  • Samenstellingen (ook al wordt het nieuwe woord erg lang):     garagehouder, vermogensaanwasdeling,   ziektekostenverzekeringspolis.
  • Woorden met er-, hier-, daar- en waar- plus een voorzetsel: erop, hierin,        daarmee, waarvan.
  • Getallen tot en met het woord duizend. De woorden duizend, miljoen en      miljard schrijf je dus los: 750 = zevenhonderdvijftig; 3.510 = drieduizend      vijfhonderdtien.

Slide 10 - Tekstslide

Wat is juist?
A
er op uit gaan
B
eropuit gaan

Slide 11 - Quizvraag

zaterdag avond
A
Goed
B
Fout

Slide 12 - Quizvraag

Liefdesscène
A
Goed
B
Fout

Slide 13 - Quizvraag

Renteinkomsten
A
Goed
B
Fout

Slide 14 - Quizvraag

Streepje of apostrof? 
-                '
Je verbindt woorden met een koppelteken/streepje als:

  • het woord begint met bv: niet-, non-, bijna-, oud-, ex-, aspirant-, adjunct-
  • Sint-Nicolaas, oud-burgemeester, niet-rokers, leerling-verpleger, ex-man

  • Het een samenstelling  is van:
  • - Twee gelijkwaardige delen: zwart-wit, directeur-eigenaar.
    - Ook als er daarna nog wat aan achteraan komt:
  • prijs-kwaliteitverhouding, woon-werkverkeer.

Slide 15 - Tekstslide

Streepje of apostrof? (- of ')
Je verbindt woorden met een koppelteken als:
  • De uitspraak anders onduidelijk is: mbo-opleiding, rente-inkomsten, micro-organisme.
  • Een deel van een samenstelling bestaat uit een naam, letters, cijfers of tekens: het kabinet-Rutte, de VPRO-gids, A4-formaat, een 3-jarige opleiding, het @-teken.
  • Het woord een samengestelde aardrijkskundige naam of afleiding is: Centraal-Europa.
  • Ze een vaste combinatie zijn: kant-en-klaarmaaltijden, kat-en-muisspel, nek-aan-nekrace.

Slide 16 - Tekstslide

Apostrof '
Je gebruikt een apostrof bij afkortingen:
slb'er, boa's 

Slide 17 - Tekstslide

Waar of niet waar?
non-stopvlucht is goed gespeld
Waar
Niet waar

Slide 18 - Poll

Waar of niet waar?
naapen is goed gespeld
Waar
Niet waar

Slide 19 - Poll

Wat is juist?
A
televisie toestel
B
televisietoestel

Slide 20 - Quizvraag

Waar of niet waar?
Midden-Amerika is goed gespeld
Waar
Niet waar

Slide 21 - Poll

Waar of niet waar?
Camera-instelling is goed gespeld
Niet waar
Waar

Slide 22 - Poll

Ik studeer Persoonlijke Begeleiding Specifieke Doelgroepen, maar op de één of andere manier noemt iedereen mij ... in plaats van ....
A
psder, pbsder
B
psd-er, pbs-er
C
psd'er, pbsd'er
D
psdër, pbsdër

Slide 23 - Quizvraag

Pauze
10 minuten

Slide 24 - Tekstslide

... hebben ons werk af.
A
Wij
B
Ons

Slide 25 - Quizvraag

... hebben hun werk af.
A
Zij
B
Hun

Slide 26 - Quizvraag

Hen/hun/zij
Wij hebben ons werk af 
Onze koffer/die koffer is van ons

Geef dat aan ons
Dat kan je ons niet aandoen 

Geef ons dat fietsje maar
Geef aan ons dat fietsje maar
 Zij hebben hun werk af
 hun koffer/ die koffer is van hen
 
Geef dat aan hen
Dat kan je hun niet aandoen

Geef hun dat fietsje maar
Geef aan hen dat fietsje maar

Slide 27 - Tekstslide

Dit is ... auto die ... vorig jaar kochten.
A
Hen, hun
B
hun, hen
C
hun, zij
D
onze, wij

Slide 28 - Quizvraag

Ik schonk ... een kopje koffie in
A
voor hen
B
hun
C
zij

Slide 29 - Quizvraag

Dat gaat ... niets aan.
A
hen
B
hun

Slide 30 - Quizvraag

Dit/dat/die/deze

Slide 31 - Tekstslide

Dit/dat/die/deze
Afstand + lidwoord

Slide 32 - Tekstslide

Einde op -e of -en
Woorden als sommige, vele, enkele, laatste, beide, alle, andere schrijf je met -en als ze op personen slaan én zelfstandig gebruikt zijn:
  • De meesten wilden skiën.
  • Deze workshop trekt veel publiek. Sommigen komen zelfs twee keer.

  • Appels kan je wel met peren vergelijken, het zijn namelijk beide fruit.


Slide 33 - Tekstslide

Een hoop vindt het vervelend, maar enkele vinden het prima dat we de vergaderdata voor komend jaar nu al vast leggen.
A
De zin is goed
B
De zin is fout

Slide 34 - Quizvraag

Als coördinator van de klachtenafdeling krijg je veel e-mails en daar worden sommigen heel nerveus van.
A
De zin is goed
B
De zin is fout

Slide 35 - Quizvraag

Willem heeft twee klein dochters en allebei hebben ze de zelfde kleur ogen als hij.
A
De zin is goed
B
De zin is fout

Slide 36 - Quizvraag