Herhaling h5

Klas 2
Hoofdstuk 5 Rondkomen
5.1 inkomsten en uitgaven
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Klas 2
Hoofdstuk 5 Rondkomen
5.1 inkomsten en uitgaven

Slide 1 - Tekstslide

Inkomsten & uitgaven

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen 5.1

  • Ik weet wat huishoudelijke uitgaven zijn
  • Ik kan voorbeelden geven van huishoudelijke uitgaven
  • Ik weet wat persoonlijke uitgaven zijn
  • Ik kan voorbeelden geven van persoonlijke uitgaven
  • Ik weet wat gebruiks- en verbruiksgoederen zijn
  • Ik kan voorbeelden geven van gebruiks- en verbruiksgoederen

Slide 3 - Tekstslide

0

Slide 4 - Video

2

Slide 5 - Video

00:22
Noem een ander voorbeeld dan genoemd in de video van primaire behoeften en secundaire behoeften.

Slide 6 - Open vraag

00:43
Wat vind jij belangrijk, waar geef jij het meeste geld aan uit? Geef ook aan of het een primaire of secundaire behoefte is.

Slide 7 - Open vraag

Goederen
Tastbare producten waarmee je in je behoefte kunt voorzien.

Gebruiksgoederen gaan langere tijd mee, zoals een fiets.
Verbruiksgoederen raken op, zoals voedsel of shampoo.

Slide 8 - Tekstslide

Diensten
Activiteiten waarmee je in iemands behoeften voorziet, zoals bediening in een restaurant of het knippen van iemands haar.

Slide 9 - Tekstslide

Prioriteiten
Je kunt niet in al je behoeften voorzien doordat middelen schaars zijn. Je moet keuzes maken.

Bepalen wat je het belangrijkste vindt, noem je prioriteiten stellen.

Slide 10 - Tekstslide

Huishoudelijke uitgaven 

Uitgaven voor de normale
boodschappen voor het 
huishouden.

Slide 11 - Tekstslide

'Prioriteiten stellen' betekent:
A
Kiezen wat je het leukst vindt
B
Kiezen wat je het belangrijkst vindt
C
Kiezen wat je het lekkerst vindt
D
Kiezen wat je het stomst vindt

Slide 12 - Quizvraag

Goederen die je meerdere keren kunt gebruiken zijn
A
verbruiksgoederen
B
gebruiksgoederen
C
goede goederen
D
langeduur goederen

Slide 13 - Quizvraag

Waar staan alleen voorbeelden van verbruiksgoederen?
A
Olie, benzine, scooter
B
Water, computer, brood
C
Schaar, potlood, pen
D
Snicker, water, benzine

Slide 14 - Quizvraag

PRIMAIR
SECUNDAIR
Plaats de behoeften in de bijbehorende vakken.
Primaire behoeften
Secundaire behoeften
Medicijnen
Vitaminepillen
Benzine
Smartphone
Televisie
Bed
Groente en fruit
Auto
Beroepsopleiding

Slide 15 - Sleepvraag

Gebruiksgoederen en verbruiksgoederen

Verbruiksgoederen worden maar 1 keer gebruikt
Bijv brood, zeep, kaas, elektrichiteit enz.

Slide 16 - Tekstslide

Omrekenen maand, jaar, week of dag

Slide 17 - Tekstslide

uitgaven
  • Vaste lasten = uitgaven die steeds terug komen en bijna altijd even hoog zijn


  • Incidentele lasten = uitgave die je af en toe doet.

Slide 18 - Tekstslide

Leerdoelen 5.2

  • Ik weet wat vaste lasten zijn
  • Ik kan voorbeelden geven van vaste lasten
  • Ik weet wat incidentele uitgaven zijn
  • Ik kan voorbeelden geven van incidentele uitgaven
  • Ik weet wat een automatisch incasso is
  • Ik weet wat duurzame gebruiksgoederen zijn

Slide 19 - Tekstslide

Vaste lasten
  • Huur;
  • Abonnementen;
  • Gas, water en licht.



Regelmatig terugkerende uitgaven!

Slide 20 - Tekstslide

Duurzame verbruiksgoederen
Duurzame verbruiksgoederen = producten die een lange tijd mee gaan. (langer dan een jaar) 

Slide 21 - Tekstslide

Duurzame goederen
Duurzame consumtiegoederen zijn gebruiksgoederen die meestal lang mee gaan. De levensduur is lang, maar de gebruiksduur is beperkt. De gebruiksduur is dus korter dan de levensduur.


Slide 22 - Tekstslide

Welke soorten uitgaven kun je onderscheiden?
A
Huishoudelijke uitgaven en vaste lasten
B
Dagelijkse lasten en vaste huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele, huishoudelijke uitgaven, vaste Lasten
D
Kleine en grote uitgaven

Slide 23 - Quizvraag

Tot welke groep uitgaven behoort je abonnementskosten van je telefoon?
A
Totale uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven

Slide 24 - Quizvraag

Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven

Slide 25 - Quizvraag

Leerdoelen 5.3

  • Ik weet hoe ik rond kan komen van mijn geld
  • Ik kan uileggen hoe ik tekorten kan voorkomen
  • Ik weet wat een budget is.

Slide 26 - Tekstslide

0

Slide 27 - Video

Spaarrekening
Bankrekening

Slide 28 - Tekstslide

Je wilt een Macbook kopen van 1300 euro... Hoe los je dit op?

Slide 29 - Tekstslide

Sparen
Prijs: 300 euro
Ik krijg elke maand  20 euro
zakgeld. Hoeveel maanden
moet ik sparen voor een PS4?

aankoopbedrag : spaarbedrag per maand
aantal spaarmaanden

Slide 30 - Tekstslide

Sparen
aankoopbedrag : aantal spaarmaanden 
= spaarbedrag per maand

Ik heb een nieuwe iPhone gekocht
van 1000 euro. Ik heb voor deze 
telefoon 12 maanden gespaard.
Hoeveel heb ik per maand gespaard?

Slide 31 - Tekstslide

Leerdoelen 5.4

  • Ik weet wat een budget en budetteren is. 
  • Ik kan uitleggen wat een tekort is  
  • Ik kan uitleggen wat bezuinigen is  
  • Ik weet drie manieren waarop je kunt bezuinigen
  • Ik kan uitleggen hoe ik tekorten kan voorkomen
  • Ik kan een budget aanpassen door een budget te verhogen of te verlagen. 

Slide 32 - Tekstslide

budget: opdracht  7 + 8
timer
1:00

Slide 33 - Tekstslide

Budgetteren
Budget = vast bedrag wat beschikbaar is voor deze uitgaven.

Het budget word vastgesteld op basis van je inkomen.


Slide 34 - Tekstslide

interen 

Slide 35 - Tekstslide

Percentages berekenen
Optie 1:  bedrag : 100 x het percentage = 
(met/zonder verhoudingstabel)

Optie 2:  vermenigvuldigingsfactor  (percentage : 100)
1% = x0,01
10% = x0,10 
50% = x0,50

Slide 36 - Tekstslide

Leerdoelen 5.5

  • Ik weet de voor en nadelen van lenen
  • Ik kan de rente die ik betaal uitrekenen
  • Ik weet hoe ik budgetten moet aanpassen als ik geld leen

Slide 37 - Tekstslide

Als je leent moet je je budget aanpassen.


Waarom en welke?

Slide 38 - Tekstslide

Geld lenen
Lenen
Lenen:
geld gebruiken van een ander
  • Je betaalt hiervoor een vergoeding (rente)
  • Geleend geld = SCHULD
  • Schuld terugbetalen = aflossen
  • Let op! Lenen is duurder dan zelf geld sparen

Slide 39 - Tekstslide

Geld lenen
Terugbetalen van een lening in termijnen (of termijnbedragen):

  1. Rente (de vergoeding)
  2. Aflossing (het leenbedrag)

Slide 40 - Tekstslide

Uitwerking
Je betaalt 36 maanden lang € 484,- per maand terug.
Je betaalt dus 36 x € 484,- = 
€ 17424,-.
De rentekosten van deze lening is dus € 17424,- - € 15000,- = 
€ 2424,-

Slide 41 - Tekstslide

0

Slide 42 - Video

'Prioriteiten stellen' betekent:
A
Kiezen wat je het leukst vindt
B
Kiezen wat je het belangrijkst vindt
C
Kiezen wat je het lekkerst vindt
D
Kiezen wat je het stomst vindt

Slide 43 - Quizvraag

Goederen die je meerdere keren kunt gebruiken zijn
A
verbruiksgoederen
B
gebruiksgoederen
C
goede goederen
D
langeduur goederen

Slide 44 - Quizvraag

Waar staan alleen voorbeelden van verbruiksgoederen?
A
Olie, benzine, scooter
B
Water, computer, brood
C
Schaar, potlood, pen
D
Snicker, water, benzine

Slide 45 - Quizvraag

PRIMAIR
SECUNDAIR
Plaats de behoeften in de bijbehorende vakken.
Primaire behoeften
Secundaire behoeften
Medicijnen
Vitaminepillen
Benzine
Smartphone
Televisie
Bed
Groente en fruit
Auto
Beroepsopleiding

Slide 46 - Sleepvraag

Welke soorten uitgaven kun je onderscheiden?
A
Huishoudelijke uitgaven en vaste lasten
B
Dagelijkse lasten en vaste huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele, huishoudelijke uitgaven, vaste Lasten
D
Kleine en grote uitgaven

Slide 47 - Quizvraag

Tot welke groep uitgaven behoort je abonnementskosten van je telefoon?
A
Totale uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven

Slide 48 - Quizvraag

Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven

Slide 49 - Quizvraag

Noem twee vaste uitgaven voor een gezin

Slide 50 - Open vraag

Noem twee incidentele uitgaven voor een gezin

Slide 51 - Open vraag