Les 3 instructie Grammatica zinsdelen 22 april 2021

Uitzetten
Profielfoto van jezelf
Welkom allemaal bij het vak Nederlands!
We gaan zo starten.
Stel je camera, microfoon en profielfoto goed
 in.
Zet  een 
in de chat. Dan weet ik dat je er bent. 
Start geen nieuwe vergadering
Zet een 
in de chat als je een vraag hebt
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Uitzetten
Profielfoto van jezelf
Welkom allemaal bij het vak Nederlands!
We gaan zo starten.
Stel je camera, microfoon en profielfoto goed
 in.
Zet  een 
in de chat. Dan weet ik dat je er bent. 
Start geen nieuwe vergadering
Zet een 
in de chat als je een vraag hebt

Slide 1 - Tekstslide

P4: Taalverzorging
P4: Literatuur

Slide 2 - Tekstslide

Afgelopen dinsdag 
Taalverzorging H1, Grammatica zinsdelen 
(pv, ow, wg, lv, mv, bwb) 

Slide 3 - Tekstslide

Vragen over Grammatica Zinsdelen?

Slide 4 - Open vraag

P4: Taalverzorging
Taalverzorging H1, vanaf blz. 30, opdracht 1 t/m 5
Taalverzorging H2, vanaf blz. 58, opdracht 1 t/m 3
Taalverzorging H2, vanaf blz. 60, opdracht 1 t/m 3 + 5 
Taalverzorging H3, vanaf blz. 88, opdracht 1, 2 & 4 
Taalverzorging H4, vanaf blz. 114, opdracht 1 t/m 3



Slide 5 - Tekstslide

BESPREKEN 
Taalverzorging H1, vanaf blz. 30, opdracht 1 t/m 5

Samen nakijken: opdracht 4





Slide 6 - Tekstslide

Taalverzorging H2

Slide 7 - Tekstslide

Samengestelde zin


Samengestelde zin = Twee zinnen die samen een nieuwe zin vormen.

Slide 8 - Tekstslide

MAKEN

Taalverzorging H2, vanaf blz. 58, opdracht 1 t/m 3 = HW morgen
Taalverzorging H2, vanaf blz. 60, opdracht 1 t/m 3 + 5 

Slide 9 - Tekstslide

PERSOONSVORM (PV)

Slide 10 - Tekstslide

ONDERWERP (OW)

Slide 11 - Tekstslide

WERKWOORDELIJK GEZEGDE (WG)

PV + alle andere werkwoorden in de zin. 

Slide 12 - Tekstslide

LIJDEND VOORWERP
(LV)
Stel jezelf de vraag: 
wat / wie + wg + ow? 

Antwoord = LV

Het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.

Slide 13 - Tekstslide

MEEWERKEND VOORWERP
(MV)
Stel jezelf de vraag: 
Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? 

Antwoord = MV

Slide 14 - Tekstslide

BIJWOORDELIJKE BEPALING (BWB)
Een bijwoordelijke bepaling (bwb) geeft antwoord op vragen als: Hoe? Hoelang? Hoever? Waar? Waardoor? Waarheen? Waarom? Waarover? Waarvandaan? Waar? Wanneer?

Ook de vraagwoorden waarmee je bijwoordelijke bepalingen zoekt (hoe, waar, waardoor, waarheen, waarom, wanneer enzovoort), zijn in een zin bijwoordelijke bepaling.

Slide 15 - Tekstslide

BIJWOORDELIJKE BEPALING (BWB)
Let op: niet alle bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op een vraag. Ook woorden als niet, wel, zeker, absoluut, eigenlijk, allicht, natuurlijk, misschien, vermoedelijk en waarschijnlijk zijn bijwoordelijke bepaling.

Slide 16 - Tekstslide

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Mijn buurman legt de lat hoog.

Legt =
A
alleen persoonsvorm
B
persoonsvorm en werkwoordelijk gezegde
C
alleen werkwoordelijk gezegde

Slide 18 - Quizvraag

Heb jij mijn computer gisteravond uitgezet?

Heb =
A
persoonsvorm
B
onderwerp
C
gezegde

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

'Wie kan mij dat vertellen?'
A
wie
B
vertellen
C
kan
D
mij

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

'Op Pinterest verzamel ik afbeeldingen.'
A
Ik
B
Pinterest
C
Op
D
Verzamel

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

'Ben je gisteren op stap geweest?'
A
ben
B
gisteren
C
stap
D
geweest

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

'Ik leer het onderwerp te vinden.'
A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

'Caro legt het onderwerp uit.'
A
Caro
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

'Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.'
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

'De brugklas leert het onderwerp vinden.'
A
De brugklas
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 26 - Quizvraag

Een werkwoordelijk gezegde bestaat altijd alléén uit werkwoorden.
A
juist
B
niet juist

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in onderstaande zin?

'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'

A
heeft
B
heeft gehaald
C
gehaald
D
Er is geen werkwoordelijk gezegde

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in onderstaande zin?

'Dat heb je al heel vaak gezegd.'
A
heb
B
je
C
heel vaak
D
heb gezegd

Slide 29 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in onderstaande zin?

'Daar help ik de klanten.'
A
de klanten
B
help
C
daar
D
ik

Slide 30 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in onderstaande zin?

'Thomas heeft Marieke bloemen gegeven.'

A
Er is geen lijdend voorwerp
B
Thomas
C
Marieke
D
bloemen

Slide 31 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in onderstaande zin?

'Mag ik jouw rekenmachine lenen?'
A
Mag lenen
B
ik
C
jouw rekenmachine
D
geen lijdend voorwerp

Slide 32 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in onderstaande zin?

'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'

A
Peter
B
gisteren
C
zijn scooterrijbewijs
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 33 - Quizvraag


In elke zin staat een lijdend voorwerp.
A
juist
B
onjuist

Slide 34 - Quizvraag

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'de toets' in bovenstaande zin?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 35 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in onderstaande zin?

'De lerares wiskunde behandelt een nieuwe oefening.'
A
behandelt
B
de lerares wiskunde
C
een nieuwe oefening
D
geen lijdend voorwerp

Slide 36 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in onderstaande zin?

'Na een waarschuwing beloven veel fietsers de politie beterschap.'
A
veel fietsers
B
de politie
C
beterschap
D
Er is geen lijdend voorwerp.

Slide 37 - Quizvraag

Is 'voor een trainer' het meewerkend voorwerp in onderstaande zin?
'We willen een cadeaubon kopen voor de trainer.'
A
Wel het meewerkend voorwerp
B
Niet het meewerkend voorwerp

Slide 38 - Quizvraag

Is 'met de bus' het meewerkend voorwerp in onderstaande zin?
'Ik ga 's ochtends met de bus naar school.'
A
Wel het meewerkend voorwerp
B
Niet het meewerkend voorwerp

Slide 39 - Quizvraag

Is 'van de docent' het meewerkend voorwerp in onderstaande zin?
'Heb jij een voldoende van de docent gekregen?'
A
Wel het meewerkend voorwerp
B
Niet het meewerkend voorwerp

Slide 40 - Quizvraag

Is 'aan goede doelen' het meewerkend voorwerp in onderstaande zin?
'Hij laat al zijn geld na aan goede doelen.'
A
Wel het meewerkend voorwerp
B
Niet het meewerkend voorwerp

Slide 41 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in onderstaande zin?

'Sophie doet jou de groeten.'
A
Geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten

Slide 42 - Quizvraag


Heeft een zin altijd een bijwoordelijke bepaling?
A
ja
B
nee

Slide 43 - Quizvraag

Wat is het zinsdeel 'gisteren' in onderstaande zin?

'Gisteren heeft de directeur een lezing gehouden.'
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 44 - Quizvraag

Wat is de bijwoordelijke bepaling in onderstaande zin?

'Vandaag heb ik gelukkig weinig lessen.'

A
vandaag
B
gelukkig
C
weinig lessen
D
vandaag & gelukkig

Slide 45 - Quizvraag