Opdracht Maak samen oefening 41 in je werkboekje.
Met wie? Maak de oefening met de klasgenoot naast je.
Hoe? Bedenk om de beurt een vraag met een A2-woord of B1-woord. Bespreek de vraag. Schrijf dezelfde vraag op.
Succescriteria? 1) Je maakt 3-2-1 vragen en 1-2-3-vragen. 2) De betekenis van de zin klopt.
Tijd? ____ minuten. Hulp? De docent loopt rondes.
Klaar? Bedenk extra vragen en schrijf die op de achterkant.
Controle? Lever het werkboekje in. De docent kijkt het na.