Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Wedstrijd klas 1
Wedstrijd klas 1
1 / 40
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
In deze les zitten
40 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
45 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Wedstrijd klas 1
Slide 1 - Tekstslide
Werkwoord tegenwoordige tijd
Slide 2 - Tekstslide
Welk antwoord is juist?
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.
C
De oude man verstuurdt de brief.
Slide 3 - Quizvraag
Welk antwoord is juist?
A
hij bediend
B
hij bediendt
C
hij bedient
Slide 4 - Quizvraag
Welk antwoord is juist?
A
Zij downloadt het document
B
Zij download het document
C
Zij downloat het document
Slide 5 - Quizvraag
Welk antwoord is juist?
A
Hij onthoud.
B
Hij onthoudt.
C
Hij onthout
Slide 6 - Quizvraag
Welk antwoord is juist?
A
Hoe oud wordt je morgen?
B
Hoe oud word je morgen?
C
Hoe oud wort je morgen?
Slide 7 - Quizvraag
Zinnen begrenzen / leestekens
Slide 8 - Tekstslide
In welke zin zijn de hoofdletters en leestekens juist geplaatst?
A
Piet is kwaad omdat hij straf heeft.
B
Piet is kwaad, omdat hij straf heeft.
C
Piet is kwaad omdat, hij straf heeft.
D
Piet is kwaad. Omdat hij straf heeft.
Slide 9 - Quizvraag
In welke zin zijn de hoofdletters en leestekens juist geplaatst?
A
Als je naar buiten gaat doe dan je jas aan.
B
als je naar buiten loopt, doe dan je jas aan.
C
Als je naar buiten gaat doe dan je jas, aan.
D
Als je naar buiten gaat, doe dan je jas aan.
Slide 10 - Quizvraag
Juist of onjuist leestekengebruik:
Roddelen is niet goed want, je kwetst er mensen mee.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 11 - Quizvraag
Juist of onjuist leestekengebruik:
Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 12 - Quizvraag
In welke zin zijn leestekens juist gebruikt?
A
Ik hou heel erg van patat maar, mijn kleine zusje houdt meer van pizza.
B
Mijn moeder weet niet of we op thuis zijn, voor het eten?
C
Nadat we uit het zwembad teruggekeerd waren, kregen we allen een ijsje.
D
Ik vind dit geen goed idee. Want je komt zo te laat.
Slide 13 - Quizvraag
Hoofdletters
Slide 14 - Tekstslide
In welke zin zijn de hoofdletters en leestekens juist geplaatst?
A
Woon jij in Den helder of in Schagen?
B
Woon jij in Den Helder of in Schagen.
C
Woon jij in Den Helder of in Schagen?
D
Woon jij in Den helder of in Schagen.
Slide 15 - Quizvraag
Wanneer gebruik je geen hoofdletter?
A
aan het begin van de zin
B
bij namen
C
namen van dagen, maanden, seizoenen en windstreken
D
bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid
Slide 16 - Quizvraag
Welke hoofdletter is juist?
A
Kerstman
B
Sinterklaas
C
Kerstmenu
D
Paasontbijt
Slide 17 - Quizvraag
Welke hoofdletter is juist?
A
mevrouw van Huis - in het Zand
B
Mevrouw Van Huis - in het Zand
C
mevrouw Van Huis - in het Zand
D
mevrouw Van Huis - In het Zand
Slide 18 - Quizvraag
Welke hoofdletter is juist?
A
Maandag
B
Winter
C
Februari
D
Kruidvat
Slide 19 - Quizvraag
Grammatica woordsoorten
Slide 20 - Tekstslide
In welke zin staan drie zelfstandig naamwoorden?
A
Wie heeft die nieuwe film al gezien?
B
Mijn papagaai Lorre eet het liefst koekjes.
C
Macaroni met gehakt, paprika en tomaat is superlekker.
D
Alle leerlingen hebben keihard geleerd voor hun toets.
Slide 21 - Quizvraag
Bepaalde lidwoorden zijn:
A
de, een
B
een, het
C
de, het
D
de, het, een
Slide 22 - Quizvraag
Wat is een abstract zelfstandig naamwoord?
A
Boek
B
Citroen
C
Water
D
Liefde
Slide 23 - Quizvraag
Welk antwoord is juist?
De man vindt het eten lekker.
A
de = olw, het = olw, lekker = czn
B
de = blw, het = blw, eten = bn lekker = azn
C
de = blw, het = blw, eten = czn, lekker = bn
D
de = blw, het = blw, eten = azn, lekker = bn
Slide 24 - Quizvraag
Welk antwoord is juist?
Eva vindt de Hema een leuke winkel.
A
Eva = czn, de = blw, een = olw , leuke = bn
B
Eva = e-zn, de = olw Hema = e-zn winkel = czn
C
Eva = e-zn, Hema = e-zn een = blw, leuke = bn
D
Eva = e-zn, Hema = e-zn een = olw winkel = czn
Slide 25 - Quizvraag
Welk antwoord is juist?
Dat late cadeautje was lief, maar het was nog leuker als dat op tijd was geweest.
A
late = bn , cadeautje = czn, lief = bn, tijd = azn
B
late = bn, cadeautje = azn, het = blw, tijd = azn
C
late = bn, cadeautje = czn, lief = bn, het = blw
D
late = bn, cadeautje = czn, het = olw, tijd = azn
Slide 26 - Quizvraag
Grammatica bijvoeglijk naamwoord
Slide 27 - Tekstslide
Wat is een voorbeeld van een bijvoeglijk naamwoord?
A
voetbal
B
boomstam
C
roze
D
peren
Slide 28 - Quizvraag
Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De lelijke kast
B
De metalen kast
C
De grijze kast
D
De oude kast
Slide 29 - Quizvraag
Noteer de bijvoeglijk naamwoorden uit de zin.
Dat lieve bericht kreeg zij van jou, maar zijn late bericht was zakelijk.
A
lieve, late
B
lieve, van jou, late
C
lieve, late, zakelijk
D
lieve, van jou, late, zakelijk
Slide 30 - Quizvraag
Noteer bn en geef aan of het st.bn is.
Jij moet die kapotte, leren schoenen snel maken.
A
kapotte, leren
B
kapotte leren = st.bn
C
kapotte, leren = st.bn snel
D
kapotte, leren, snel
Slide 31 - Quizvraag
Noteer bn en geef aan of het st.bn is.
Het weer is ruw, dus doe ik mijn zijden jas niet aan.
A
zijden
B
zijden = st.bn
C
ruw zijden
D
ruw zijden = st.bn
Slide 32 - Quizvraag
Grammatica zinsdelen
Slide 33 - Tekstslide
Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
2. Over | een paar jaar | heeft | iedereen | een smartwatch.
A
juist
B
onjuist
Slide 34 - Quizvraag
Welke zin is juist verdeeld?
De man wil snel naar huis.
A
De / man / wil / snel / naar / huis
B
De man / wil / snel naar huis
C
De man / wil / snel / naar huis
D
De man / wil / snel / naar / huis
Slide 35 - Quizvraag
Welke zin is juist verdeeld?
Ik geef graag een mooi cadeau aan jouw lieve zusje.
A
Ik / geef / graag een mooi / cadeau / aan / jouw lieve zusje
B
Ik / geef / graag een mooi cadeau / aan jouw / lieve zusje
C
Ik / geef / graag / een mooi cadeau / aan jouw / lieve zusje
D
Ik / geef / graag / een mooi cadeau / aan jouw lieve zusje
Slide 36 - Quizvraag
Welke zin is juist verdeeld?
Morgen in het park geeft ze Kees een kus.
A
Morgen in het park / geeft / ze / Kees een kus
B
Morgen in het park / geeft / ze / Kees / een kus
C
Morgen / in het park / geeft / ze / Kees / een kus
D
Morgen / in het park / geeft / ze / Kees een kus
Slide 37 - Quizvraag
Welke zin is juist verdeeld?
Aan zijn zusje wil hij later zijn fiets geven.
A
Aan zijn zusje / wil / hij / later zijn fiets geven
B
Aan zijn zusje / wil / hij / later / zijn fiets / geven
C
Aan zijn zusje / wil / hij / later zijn fiets / geven
D
Aan zijn zusje / wil / hij later / zijn fiets geven
Slide 38 - Quizvraag
Vragenrondje
Wat is jou nog niet duidelijk?
Slide 39 - Tekstslide
Zullen jullie mij een beetje missen?
A
Ja
B
Een beetje
C
Denk het niet
D
Zeker weten niet!
Slide 40 - Quizvraag
Meer lessen zoals deze
Oefenen spelling
Oktober 2024
- Les met
47 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Herhaling les 1 en 2 (1f)
29 dagen geleden
- Les met
37 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Hoofdletters en leestekens
September 2024
- Les met
13 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, mavo
Leerjaar 1
Klas B1a Spelling Hoofdletters, leestekens, enz.
September 2024
- Les met
30 slides
Spelling blok 1 ha1
September 2020
- Les met
48 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Les 25-3
Maart 2024
- Les met
30 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
leestekens
Januari 2024
- Les met
10 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 1
Spelling
Maart 2023
- Les met
39 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1