u1bka Formuleren De- en het-woorden

Welkom
  • Ga vast zitten volgens
    de plattegrond
  • Doe je boek alvast open
    op bladzijde 206 (basis)
    of bladzijde 212 (kader)
  • Pak je schrift

Vraag van de dag:
Wat wil je in de laatste twee maanden van dit jaar nog bereiken of doen?”


1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom
  • Ga vast zitten volgens
    de plattegrond
  • Doe je boek alvast open
    op bladzijde 206 (basis)
    of bladzijde 212 (kader)
  • Pak je schrift

Vraag van de dag:
Wat wil je in de laatste twee maanden van dit jaar nog bereiken of doen?”


Slide 1 - Tekstslide

1. Een nieuwsartikel lezen en bespreken.
2. Beginnen aan cursus 6: Formuleren.
3. Opdrachten over de- en het-woorden maken en bespreken.
In deze les gaan we

Slide 2 - Tekstslide

De lesdoelen
  • Je kunt bepalen of een zelfstandig naamwoord het lidwoord de of het krijgt.
  • Je kunt uitleggen waarom het handig is om te weten of een woord de of het als lidwoord krijgt.

Slide 3 - Tekstslide

Een nieuwsartikel lezen
  • Zoek op je iPad een nieuwsartikel op dat jou interessant lijkt.
  • Lees het artikel en noteer vijf steekwoorden, waardoor je het artikel straks kunt navertellen.
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Formuleren 
=

'Iets onder woorden brengen'
'Iets uitdrukken in woorden'

En daar komen in het Nederlands een aantal regeltjes en schrijftrucjes bij kijken. Daar gaat formuleren over.

Slide 5 - Tekstslide


Formuleren?


6.1 Volledige zinnen (alleen kader)
6.2 De en het woorden
6.3 Verwijswoorden
Waaruit bestaat de cursus

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Zelfstandige naamwoorden
mensen, dieren, dingen


Bijvoorbeeld: Jongen, water, boek, gras, egel, buggy, straat.

Bij deze zelfstandige naamwoorden horen lidwoorden. Het ene zelfstandige naamwoord krijgt het als lidwoord, het andere zelfstandig naamwoord krijgt de als lidwoord.

Slide 9 - Tekstslide

Zelfstandige naamwoorden
mensen, dieren, dingen


Je moet weten of een zelfstandig naamwoord de of het als lidwoord krijgt, omdat je dan weet of je met 'deze, dit, die of dat' naar dit woord moet verwijzen

Slide 10 - Tekstslide

Zelfstandige naamwoorden
mensen, dieren, dingen


Bij een de-woord gebruik je deze en die.
De jongen -> deze jongen / die jongen
Bij een het-woord gebruik je dit en dat.
Het cadeau -> dit cadeau, dat cadeau.
een de-woord is mannelijk (m) of vrouwelijk (v)






een het-woord is onzijdig (o)

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Oefenen
Basis H6 Formuleren
§1: De- en het-woorden
Bladzijde 208-209
Opdracht 1 t/m 4
 
Kader H6 Formuleren
§2: De- en het-woorden
Bladzijde 216-217 
Opdracht 1 t/m 4
timer
10:00
wat?

Slide 13 - Tekstslide

Punt, vraagteken of uitroepteken

Ik heb gister met 3-0 gewonnen


A
punt.
B
uitroepteken!
C
vraagteken?

Slide 14 - Quizvraag

Punt, vraagteken of uitroepteken

Mag ik die pen even van je lenen


A
punt.
B
uitroepteken!
C
vraagteken?

Slide 15 - Quizvraag

Einde van deze les!
Als het goed is kunje nu:

  • Vertellen waar jouw nieuwsartikel over gaat.
  • Hoe je moet bepalen of zelfstandige naamwoorden de of het als lidwoord krijgt.
  • Waarom dit belangrijk is.

Slide 16 - Tekstslide

De lesdoelen
  • Je kunt bepalen of een zelfstandig naamwoord het lidwoord de of het krijgt.
  • Je kunt uitleggen waarom het handig is om te weten of een woord de of het als lidwoord krijgt.

Slide 17 - Tekstslide