Bij deze zelfstandige naamwoorden horen lidwoorden. Het ene zelfstandige naamwoord krijgt het als lidwoord, het andere zelfstandig naamwoord krijgt de als lidwoord.
Slide 10 - Tekstslide
Zelfstandige naamwoorden
mensen, dieren, dingen
Je moet weten of een zelfstandig naamwoord de of het als lidwoord krijgt, omdat je dan weet of je met 'deze, dit, die of dat' naar dit woord moet verwijzen.
Slide 11 - Tekstslide
Zelfstandige naamwoorden
mensen, dieren, dingen
Bij een de-woord gebruik je deze en die.
De jongen -> deze jongen / die jongen
Bij een het-woord gebruik je diten dat.
Het cadeau -> dit cadeau, dat cadeau.
een de-woord is mannelijk (m) of vrouwelijk (v)
een het-woord is onzijdig (o)
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Oefenen
H6 Formuleren
§2: De- en het-woorden
Bladzijde 216-217
Opdracht 2 t/m 6
Online verder oefenen (Magister -> leermiddelen)
timer
10:00
waar?
wat?
klaar?
Slide 14 - Tekstslide
Oefenen
H6 Formuleren
§2: De- en het-woorden
Bladzijde 216-217
Opdracht 5 en 6
Online verder oefenen (Magister -> leermiddelen)
timer
10:00
waar?
wat?
klaar?
Slide 15 - Tekstslide
Punt, vraagteken of uitroepteken
Ik heb gister met 3-0 gewonnen
A
punt.
B
uitroepteken!
C
vraagteken?
Slide 16 - Quizvraag
Punt, vraagteken of uitroepteken
Mag ik die pen even van je lenen
A
punt.
B
uitroepteken!
C
vraagteken?
Slide 17 - Quizvraag
Wat vonden jullie van deze les? (Eerst uitleg, dan in twee delen oefenen en bespreken) Leg uit waarom.
Slide 18 - Open vraag
Einde van deze les!
Als het goed is weet je nu:
Hoe je een zin begint.
Hoe je een zin eindigt en welke leestekens daarbij horen.
Hoe je moet bepalen of zelfstandige naamwoorden de of het als lidwoord krijgt.
Slide 19 - Tekstslide
De lesdoelen
Je weet hoe je een zin begint en eindigt.
Je weet wanneer je een punt, vraagteken of uitroepteken gebruikt.