valentie + ontleden + week 51

Wat doen we vandaag? 
  • leerdoelen 
  • valentie (rollen geven aan zinsdelen) + ontleden oefenen 
  • herhalen vorige week 
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Wat doen we vandaag? 
  • leerdoelen 
  • valentie (rollen geven aan zinsdelen) + ontleden oefenen 
  • herhalen vorige week 

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen - wat heb je eraan? 
  • Je begrijpt beter hoe de Nederlandse taal is opgebouwd en dat zorgt ervoor dat je minder fouten maakt bij het formuleren van zinnen.
  • Je weet waarschijnlijk meer over de taal dan jouw ouders ;)











Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Rollen (bij het gezegde)
één rol = onderwerp
twee rollen = onderwerp en lijdend voorwerp/meewerkend vw
drie rollen = onderwerp, lijdend vw en meewerkend vw

de bijwoordelijke bepaling en de bijvoeglijke bepaling staan los van die rollen
Bijvoorbeeld, er kunnen meerdere bwb's in een zin zitten.

Slide 19 - Tekstslide

valentie en ontleden 
De oude oma bereidt in haar keuken iedere dag een verse, gezonde maaltijd.
- pv =                                                bereidt
- hoeveel rollen? twee ->        iemand bereidt iets
- hoeveel zinsdelen? ->           ow, lijdend voorwerp
- wg =                                               bereidt
- ond =                                             de oude oma
- lv=                                                   een verse, gezonde, maaltijd
- mv=                                                x
- bwb=                                             in haar keuken, iedere dag

Slide 20 - Tekstslide

Hoe kom je erachter hoeveel 'rollen' een werkwoord heeft?

Slide 21 - Open vraag

Hoeveel rollen heeft het werkwoord 'gooien'?
A
1
B
2
C
3

Slide 22 - Quizvraag

Hoeveel rollen heeft het werkwoord 'geven'?
A
1
B
2
C
3

Slide 23 - Quizvraag

Rollen (bij het gezegde)
één rol = onderwerp
twee rollen = onderwerp en lijdend voorwerp
drie rollen = onderwerp, lijdend vw en meewerkend vw

de bijwoordelijke bepaling, bijvoeglijke bepaling en bijstelling staan ook los van de rollen.
Bijvoorbeeld, er kunnen meerdere bwb's in een zin zitten.

Slide 24 - Tekstslide

Ontleed onderstaande zin. Zoek eerst de pv, benoem het aantal rollen en zoek daarna: ow, wg, lv, mv en bwb.

De koorddanser geeft tijdens eerste kerstdag een duur cadeau aan de grappigste clown van het circus.

Slide 25 - Open vraag

Ontleed onderstaande zin. Zoek eerst de pv, benoem het aantal rollen en zoek daarna: ow, wg, lv, mv en bwb.

De lieve, oude vrouw opent haar dure, rommelige winkeltje iedere dinsdagochtend om negen uur.

Slide 26 - Open vraag

Wat is 'zijn vriend die daar loopt' in deze zin?
Bedenk eerst de rollen die horen bij 'geven'.

De jongen geeft zijn vriend die aan komt lopen een boks.
A
meewerkend vw zin
B
lijdend vw zin
C
onderwerps zin
D
bijw bepalings zin

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Video

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Toets
V3B: woensdag 17 januari, blok 3
V3C: dinsdag 16 januari, blok 2

Slide 39 - Tekstslide

tot hier

Slide 40 - Tekstslide

Zelf zinnen maken met zinsdelen
Maak een zin met daarin een persoonsvorm, een onderwerp en een bijwoordelijke bepaling. 

  • stap 1: bedenk een werkwoord met één rol -> lopen
  • stap 2: bedenk een invulling voor die ene rol -> oma 
  • stap 3: bedenk een bijwoordelijke bepaling (tijd of plaats) -> op de stoep. 
  • stap 4: schrijf de zin op: Oma loopt op de stoep. 

Slide 41 - Tekstslide

Maak een zin met daarin:
een persoonsvorm;
een onderwerp;
en een bijwoordelijke bepaling.

Slide 42 - Open vraag

Maak een zin met daarin:
een persoonsvorm;
een onderwerp;
en een lijdend voorwerp.

Slide 43 - Open vraag

Maak een zin met daarin:
een persoonsvorm;
een onderwerp;
een lijdend voorwerp;
en een bijwoordelijke bepaling.

Slide 44 - Open vraag