Herhaling klas 1, juni 2022

Lesopbouw
Doel: begrijpend lezen herhalen en opfrissen

1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

Lesopbouw
Doel: begrijpend lezen herhalen en opfrissen

Slide 1 - Tekstslide

Begrijpend lezen 
wat weet je er nog van? 

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je nog
van begrijpend lezen?

Slide 3 - Woordweb

Herhaling, lees dit goed door, straks volgen vragen.
Het onderwerp van een tekst: In 1 of een paar woorden die zeggen waar de tekst over gaat.
Een deelonderwerpen: verschillende kanten /aspecten van het onderwerp uitgewerkt. 
Een alinea: Een groepje zinnen in een tekst met hetzelfde deelonderwerp. Een alinea begint altijd op een nieuwe regel. Vaak zijn er zogenaamde witregels tussen een alinea. 
Een tussenkopje: een kopje dat boven een alinea in de tekst staat.

Slide 4 - Tekstslide

Tekst
Het onderwerp van een tekst
Een alinea
Een deelon-
derwerp
Een tussenkopje
In 1 of 2 woorden waar de tekst over gaat. 
Een groepje zinnen dat bij elkaar hoort.
In 1 of 2 woorden waar de alinea over gaat. 
Een kopje dat  boven een alinea staat.

Slide 5 - Sleepvraag

Lees de tekst via de link, daarna volgen er vragen. 

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Link

Het onderwerp van deze tekst is
A
cruciale beroepen
B
reserveren
C
reserveren openbaar vervoer
D
speciale uren

Slide 8 - Quizvraag

Uit hoeveel alinea's bestaat deze tekst?

Slide 9 - Open vraag

Heeft de tekst tussenkopjes?
A
Ja, de tekst heeft 1 tussenkopje.
B
Ja, de tekst heeft 2 tussenkopjes.
C
Ja, de tekst heeft 3 tussenkopjes.
D
Nee, de tekst heeft geen tussenkopjes.

Slide 10 - Quizvraag

Herhaling: lees goed door, daarna volgen weer vragen. 
Er zijn vier tekstdoelen: informeren, amuseren, overtuigen, activeren. 

Een tekst is vaak ingedeeld in een : inleiding, middenstuk (kern) en slot. Dit noem je de tekstopbouw.

De hoofdgedachte van een tekst geeft antwoord op de vraag: Wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd? De hoofdgedachte staat vaak in de inleiding of het slot. (De hoofdgedachte is een samenvatting van de tekst en is altijd een hele zin.) 

Slide 11 - Tekstslide

Inleiding
Middenstuk / Kern
Slot
Deelonderwerp
je maakt kennis met het onderwerp van de tekst
Hierin staat de meeste informatie van de tekst.
Het belangrijkste uit de tekst wordt herhaald. 
Verschillende  kant/delen van het onderwerp 

Slide 12 - Sleepvraag

informeren
overtuigen
activeren
amuseren
nieuwsartikel
strip
betoog
reclamefolder
leesboek
theorie uit je schoolboek
poster voor een voorstelling

Slide 13 - Sleepvraag

Slide 14 - Tekstslide

De inleiding van de tekst bestaat uit de volgende zinnen:
A
Wij dachten.....blijkt nu.
B
Wij dachten....ons lijf.
C
Mensen en muggen...ons lijf.
D
Het lachen....lacht het best.

Slide 15 - Quizvraag

De hoofdgedachte van deze tekst is
A
Muggen
B
Muggen blijven uit de buurt omdat ze anti-muggenspul vinden stinken.
C
Er worden beter muggenwerende stoffen ontwikkeld.
D
Malaria

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het doel van deze tekst?
A
informeren
B
overtuigen
C
amuseren
D
activeren

Slide 17 - Quizvraag

Herhaling, lees goed door, daarna volgen vragen.
Tekstverbanden: Geeft de samenhang tussen woorden en zinnen weer. Zorgt ervoor dat een tekst goed te lezen is. 
(opsommend, toelichtend, tegenstellend, chronologisch)

Signaalwoorden: woorden die jou een signaal geven welk tekstverband aan de orde is. 

Slide 18 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Toelichtend: zoals, bijvoorbeeld, dat wil zeggen, onder andere.....
Tegenstellend: maar, daarentegen, enerzijds...anderzijds....echter....
Opsommend: om te beginnen, daarnaast, verder en, ook, in de eerste plaats, ten tweede...
Chronologisch: eerst, vervolgens, daarna, voordat, tijdens, vroeger, aanvankelijk, nadat, later...

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld: Benoem het signaalwoord en benoem welk tekstverband erbij hoort. 
Ik houd van buitenlands eten, zoals Italiaans eten. 

Signaalwoord is : zoals

Tekstverband: toelichtend

Slide 20 - Tekstslide

Als ik op vakantie ga, pak ik mijn zwembroek, zonnebril en handdoek in.
Signaalwoord:
Tekstverband:

Slide 21 - Open vraag

Ik ga graag op vakantie naar Italië, maar ik houd niet van pizza's.
A
Tekstverband: opsommend
B
Tekstverband: tegenstellend
C
Tekstverband: chronologisch
D
Tekstverband: toelichtend

Slide 22 - Quizvraag

Snorkelen is mijn favoriete hobby, daarnaast houd ik van lezen.
A
Tekstverband: opsommend
B
Tekstverband : tegenstellend
C
Tekstverband: toelichtend
D
Tekstverband: chronologisch

Slide 23 - Quizvraag

Nadat ik gefietst had, pakte ik een lekker glas drinken.
A
Tekstverband: opsommend
B
Tekstverband: tegenstellend
C
Tekstverband: chronologisch
D
Tekstverband: toelichtend

Slide 24 - Quizvraag

Tekstverbanden en signaalwoorden
Conclusie: dus, daarom, concluderend, dat houdt in...
Redengevend: omdat, namelijk, daarom, aangezien, want
Oorzaak-gevolg, want, doordat, waardoor, als gevolg van
Doel-middel: om te, daarmee, door middel van, opdat
Vergelijking: net zoals, evenals, lijkt op, evenzeer
Samenvattend: samengevat, kortom, al met al, oftwel

Slide 25 - Tekstslide

Net als mijn oma, ben ik dol op frambozen!
A
oorzakelijk verband
B
redengevend verband
C
samenvattend verband
D
vergelijkend verband

Slide 26 - Quizvraag

Ze heeft mijn brief nooit ontvangen, doordat ik de postzegel ben vergeten.
A
oorzakelijk verband
B
redengevend verband
C
samenvattend verband
D
doel-middel verband

Slide 27 - Quizvraag

Om koning te kunnen worden, moest Stach 7 opdrachten volbrengen.
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
samenvattend verband
D
doel-middel verband

Slide 28 - Quizvraag

Marijke is gek op dieren. Daarom wil ze later dierenarts worden.
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
samenvattend verband
D
oorzakelijk verband

Slide 29 - Quizvraag

Terugblikkend op het afgelopen jaar, heb ik best veel geleerd!
A
concluderend verband
B
doel-middel verband
C
samenvattend verband
D
oorzakelijk verband

Slide 30 - Quizvraag

Het was dus niet zo erg!
A
concluderend verband
B
doel-middel verband
C
samenvattend verband
D
vergelijkend verband

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Video

hoofd- en bijzaken en kernzin
hoofdzaken: het belangrijkste uit een tekst of alinea
Als je een samenvatting maakt, noteer je daarin de hoofzaken.

bijzaken: alles wat minder belangrijk is (de voorbeelden, de uitleg, de rest van de tekst)

kernzin: belangrijkste zin van de alinea. Vaak de 1e of de laatste.

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Link

Wat is de kernzin van alinea 1?
A
De Autoriteit Persoonsgegevens start een onderzoek naar de socialemedia-app TikTok.
B
De toezichthouder wil weten of de privacy van gebruikers wel goed gewaarborgd is.

Slide 35 - Quizvraag

Welke zin uit alinea 2 is de hoofdzaak?
A
TikTok is de eerste socialemedia-app uit China die is doorgebroken in het Westen.
B
De app is met name onder kinderen en jongeren erg populair.
C
Omdat zij in de ... Persoonsgegevens.

Slide 36 - Quizvraag

Welke zin uit alinea 4 is géén bijzaak?
A
Het is de grootste boete die ooit in de VS is betaald in een kinderprivacyzaak.
B
Begin vorig jaar ... van ouders
C
In de Verenigde Staten klinkt al langer kritiek op de manier waarop TikTok omgaat met de privacy van gebruikers.

Slide 37 - Quizvraag

In deze tekst staan meer ...
A
hoofdzaken
B
bijzaken

Slide 38 - Quizvraag

Slide 39 - Video

Chocoladetaarten vind ik het lekkerst van allemaal!
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 40 - Quizvraag

Dat komt omdat ik erg dol ben op chocolade!
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 41 - Quizvraag

In deze chocoladetaart zit maar weinig suiker.
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 42 - Quizvraag

Waar ben je al goed in bij begrijpend lezen?

Slide 43 - Open vraag

Waar heb je nog vragen over? Wat wil je nog extra oefenen?

Slide 44 - Open vraag

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide