hulpww definitief

Weißt du es noch?
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Weißt du es noch?

Slide 1 - Tekstslide

ik
jij
hij
wij
jullie
zij (mv)
zij (ev)
het
u
wir
du
sie (ev)
ihr
es
er
sie (mv)
ich
Sie

Slide 2 - Sleepvraag

Wat is het kenmerk van een hulpwerkwoord?
A
helpt het belangrijkste werkwoord in de zin
B
is het belangrijkste werkwoord in een zin
C
Zet het ww altijd in de voltooide tijd
D
Zet het ww altijd in de tegenwoordige tijd

Slide 3 - Quizvraag

Welke werkwoorden zijn hulpww?
A
machen, wohnen, lernen
B
trainieren, fotografieren telefonieren
C
müssen, können, wissen
D
gehen, stehen, geben

Slide 4 - Quizvraag

Wanneer verandert de klinker
van de stam van het
hulpwerkwoord?
A
altijd
B
alleen in het enkelvoud
C
alleen in het meervoud
D
in het enkelvoud en meervoud

Slide 5 - Quizvraag

Welke persoonlijke voornaamwoorden krijgen géén uitgang bij hulpww?
A
Wir und Sie
B
Ihr und Er/sie/es
C
Ich und Wir
D
Ich und Er/sie/es

Slide 6 - Quizvraag

Dürfen wir hier parken?

Kannst du mir helfen?

Diese Musik mag ich nicht.

Ich muss jetzt gehen.

Peter soll sich beim Direktor melden.

Ich will noch nicht gehen.

Wissen Sie wo der Bahnhof ist?





Tekst
mogen (toestemming hebben)
kunnen
houden van/lusten
moeten (noodzaak)
moeten (wil van een ander)
willen
weten

Slide 7 - Sleepvraag

Können
dürfen
mögen
wollen
kunnen
mogen
houden van
willen

Slide 8 - Sleepvraag

Modalverben

Wir möchten den Salat.
Was sollen wir machen?
Wir wollen zahlen.
Wissen Sie es?
weten
zou graag willen
willen
moeten

Slide 9 - Sleepvraag

Het werkwoord 'wissen' betekent...
A
weten
B
willen
C
durven
D
kunnen

Slide 10 - Quizvraag

Het werkwoord 'mögen' betekent...
A
willen
B
mogen
C
durven
D
lusten houden van

Slide 11 - Quizvraag

Het werkwoord 'möchten' betekent...
A
willen
B
mogen
C
zou graag willen
D
houden van

Slide 12 - Quizvraag

Het werkwoord 'dürfen' betekent...
A
willen
B
mogen
C
durven
D
houden van

Slide 13 - Quizvraag

Het werkwoord 'können' betekent...
A
willen
B
kunnen
C
zullen
D
weten

Slide 14 - Quizvraag

Het werkwoord 'sollen' betekent...
A
willen
B
kunnen
C
zullen
D
moeten

Slide 15 - Quizvraag

Jetzt du!
Übung macht den Meister.

(oefening baart kunst)

Slide 16 - Tekstslide

Wij willen niet oefenen
A
wir willen
B
wir wollen
C
wir wollt

Slide 17 - Quizvraag

Ik moet naar de wc!
A
ich soll
B
ich muss
C
ich müss

Slide 18 - Quizvraag

Mevrouw Prins houdt van koekjes
A
Frau Prins mögen
B
Frau Prins mag
C
Frau Prins darf
D
Frau Prins magt

Slide 19 - Quizvraag

Mag jij om twaalf uur thuis zijn vanavond?
A
Darf du...?
B
Magst du...?
C
Dürfst du...?
D
Darfst du...?

Slide 20 - Quizvraag

Je moet je huiswerk maken!
A
du musst
B
du müsst
C
du sollst
D
du söllst

Slide 21 - Quizvraag

Weet jij het antwoord?
A
wisst du...?
B
weißt du...
C
weißst du?
D
willst du?

Slide 22 - Quizvraag

.....du mir bitte helfen?
A
kannst
B
kann
C
könnst
D
können

Slide 23 - Quizvraag

Ich ................ heute nicht zur Schule.
A
woll
B
willt
C
will
D
wollen

Slide 24 - Quizvraag

(mogen, toestemming hebben)
Du ............. gehen.
A
magst
B
darft
C
mögst
D
darfst

Slide 25 - Quizvraag

........ihr diesen Lehrer?
A
mag
B
mögst
C
magst
D
mögt

Slide 26 - Quizvraag

....... du morgen zur Schule?
A
darfst
B
dürft
C
darf
D
dürfen

Slide 27 - Quizvraag

(mogen, toestemming hebben)
Du ............. gehen.
A
magst
B
darft
C
mögst
D
darfst

Slide 28 - Quizvraag

(weten)
Ich ............ es nicht
A
weiße
B
weiß
C
wisse
D
wiss

Slide 29 - Quizvraag

(mogen)
Ich ........ ihn sehr!
A
mög
B
mage
C
mag
D
möge

Slide 30 - Quizvraag

(lusten)
Wir .......... Spinat
A
lusten
B
mögen
C
magt
D
lustet

Slide 31 - Quizvraag

(moeten) Er .......warten.
A
muss
B
müss
C
musst
D
müsst

Slide 32 - Quizvraag

(kunnen)
Wir ........nicht bleiben.
A
kannen
B
kannt
C
könnt
D
können

Slide 33 - Quizvraag

(willen)
Ihr .......... eine Party feiern
A
willt
B
wollt
C
wollen
D
willen

Slide 34 - Quizvraag

(weten)
Ich ............ es nicht
A
weiße
B
weiß
C
wisse
D
wiss

Slide 35 - Quizvraag

Kun je de modale werkwoorden in de tegenwoordige tijd goed vervoegen?

JA, voor 100%
JA, voor 75%
MWAH, voor 50%
NEE, voor 25%
NEE, voor 0%

Slide 36 - Poll