1. Joris loopt altijd naar school, TERWIJL hij een elektrische fiets in de schuur heeft staan.
2. OMDAT Joris slechts 5 minuten hoeft te lopen, heeft hij zijn fiets niet nodig.
3. Joris vindt lopen leuk EN Joris houdt niet van fietsen.
Groen = hoofdzin
Rood = bijzin