Samengestelde zinnen: hoofd- en bijzin.

Grammatica 
Grammatica zinsdelen: 
Samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen
Grammatica woordsoorten: 
Voegwoorden
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Introductie

Les over zinnen en zinsstructuur.

Onderdelen in deze les

Grammatica 
Grammatica zinsdelen: 
Samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen
Grammatica woordsoorten: 
Voegwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Voorkennis
- Wat is een enkelvoudige zin?
- Wat is een samengestelde zin? 
- Wat is het verschil tussen een hoofd- en een bijzin?
- Wat zijn voegwoorden?

Slide 2 - Tekstslide

Enkelvoudige zin

  • Zin met één persoonsvorm
Samengestelde zin

  • Zin met twee of meer persoonsvormen

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeeld enkelvoudige zin
  • Het wordt slecht weer vandaag.

  • Ik ga vandaag naar de Action.

  • Hij kijkt veel naar Star Wars.

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeeld samengestelde zin
  • Het wordt vandaag mooi weer en we gaan lekker naar het strand. 

  • Hij kijkt veel naar Star Wars en schrijft daar over op zijn website.

Slide 5 - Tekstslide

Samengestelde zin
  • Bestaat uit twee of meer zinnen.
  • Kunnen nevengeschikte zinnen zijn, of ondergeschikte zinnen.


Slide 6 - Tekstslide

Nevenschikking

- Zinnen kunnen los van elkaar voorkomen.

- Je zou in principe tussen alle zinnen een punt kunnen zetten.

Onderschikking

- De zinnen kunnen niet los van elkaar voorkomen.

- De zinnen zijn afhankelijk van elkaar.

Slide 7 - Tekstslide

Voegwoorden
  • Voegwoorden zijn een soort cement.
  • Je kunt met voegwoorden zinnen aan elkaar plakken.

Slide 8 - Tekstslide

Voegwoorden
1. Joris loopt altijd naar school, terwijl hij een elektrische fiets in de schuur heeft staan.

2. Omdat Joris slechts 5 minuten hoeft te lopen, heeft hij zijn fiets niet nodig.

3. Joris vindt lopen leuk en Joris houdt niet van fietsen.


Slide 9 - Tekstslide

Nevenschikkende voegwoorden (2 hoofdzinnen)

  • en
  • maar
  • want 
  • of*
  • dus
Onderschikkende voegwoorden (hoofdzin/bijzin)

  • aangezien
  • als
  • dat
  • doordat
  • terwijl
  • toen
  • omdat

Slide 10 - Tekstslide

Oefenen
Opdracht: Benoem de zin (hoofdzin/bijzin) + onderstreep de voegwoorden en zet erboven of ze onderschikkend of nevenschikkend zijn. 

1. Janneke moest vanmorgen naar het ziekenhuis, omdat ze plotseling was uitgegleden op de trap.

2. Aangezien Joppe een mooi cijfer had gehaald voor Nederlands, maakte hij zich minder zorgen over zijn aankomende rapport.

3. Diek heeft het hele weekend lekker buiten in de sneeuw gespeeld, maar daarna was hij de sneeuw wel een beetje zat.

Slide 11 - Tekstslide