Wat weet je over een delier?

Delier
1 / 16
volgende
Slide 1: Woordweb
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Delier

Slide 1 - Woordweb

1. Welke van de volgende uitspraken over delier (delirium) is niet waar?
A
Delier is een tijdelijke stoornis waarbij de patiënt na het verdwijnen van het delier altijd weer terugkomt op zijn oude cognitieve niveau
B
Delier is meestal geassocieerd met een onderliggend medisch probleem
C
Delier komt vaak voor, kost veel geld en meer mensen met een delier komen te overlijden
D
Dehydratie alleen kan het ontstaan van een delier triggeren

Slide 2 - Quizvraag

Kinderen kunnen zich een delier niet herinneren.
A
Waar
B
niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Welke van de volgende omgevingsfactoren zijn geassocieerd met een verhoogd delierrisico tijdens ziekenhuisopname?
A
Overplaatsingen (transfers tussen afdelingen of kamers)
B
Op een meerpersoonskamer liggen
C
Op een bed van een ander specialisme liggen (bijv. intern bed op de afdeling chirurgie)
D
Alle bovengenoemde factoren

Slide 4 - Quizvraag

Welk van de volgende scenario’s omschrijft de verminderde aandacht van een patiënt?
A
De patiënt denkt niet logisch en gaat van het ene onderwerp naar het andere tijdens een gesprek
B
De patiënt barst plotseling in tranen uit wanneer de diagnose met hem wordt besproken
C
De patiënt volgt het gesprek niet omdat hij steeds is afgeleid en focust op andere dingen, zoals ordenen van de lakens.
D
De patiënt is alert, georiënteerd en zich bewust van zijn recente medische problemen, maar valt in slaap tijdens het gesprek

Slide 5 - Quizvraag

Welk van de volgende symptomen is het minst behulpzaam om het onderscheid te maken tussen een delier en dementie?
A
Acute denk- en/of gedragsproblemen
B
Ongeorganiseerde spraak
C
Verstoorde aandacht
D
Veranderd niveau van bewustzijn

Slide 6 - Quizvraag

Welke vorm van delier wordt het vaakst over het hoofd gezien?
A
Hyperactief delier
B
Hypoactief delier
C
Gemengd delier

Slide 7 - Quizvraag

Na welke operatie komt postoperatief delier het minst voor?
A
Operatie heupfractuur
B
Hartchirurgie
C
Vaatchirurgie
D
Electieve totale knieprothese

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een risicofactor voor delier?
A
Cognitieve beperking
B
Eerder doorgemaakt delier
C
Sensorische beperking
D
Alle eerder genoemden

Slide 9 - Quizvraag

Agitatie bij dementie kan erg veel lijken op een delier. In een acute situatie is er geen belangrijk verschil in:
A
mate van bewustzijn
B
onderliggend somatisch probleem
C
mate van agitatie

Slide 10 - Quizvraag

Hoe vaak wordt delier gemiddeld niet herkend in het ziekenhuis?
A
In 25 procent van de gevallen
B
In 50 procent van de gevallen
C
In 75 procent van de gevallen

Slide 11 - Quizvraag

Een kenmerk van een delier is:
A
geleidelijk ontstaan
B
stoornissen in aandacht
C
bewustzijn fluctueert niet
D
georganiseerd denken

Slide 12 - Quizvraag

Welke patiënt is zeker niet delirant.
A
Patiënt heeft wat moeite met het geheugen en kan de aandacht er goed bijhouden
B
Patiënt kan zijn aandacht er moeilijk bijhouden en is gedesoriënteerd
C
Patiënt is niet coöperatief en hyperalert
D
Patiënt is wat plukkerig en kan de aandacht er meestal moeilijk bijhouden

Slide 13 - Quizvraag

Een alcoholonttrekkingsdelier begint…
A
onmiddellijk na abrupt stoppen van de alcoholconsumptie
B
48 tot 72 uur na stoppen of minderen van de alcoholconsumptie, bij een patiënt die voorheen niet of onvoldoende behandeld is geweest voor alcoholonttrekkingsyndroom
C
bij ontstaan van een lichamelijke ziekte
D
Alle eerdergenoemdeantwoorden zijn juist

Slide 14 - Quizvraag

Patiënten met een hypoactief delier ervaren minder stress dan patiënten met een hyperactief delier en hoeven daarom niet behandeld te worden voor de verschijnselen van delier.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Bij een delirante patiënt schat je in dat er een verhoogd risico zou kunnen zijn voor het oplopen van letsel. Welke vrijheidsbeperkende maatregel pas je als eerste toe?
A
Je fixeert de patiënt onmiddellijk om te voorkomen dat hij letsel oploopt
B
Je vraagt eerst aan de familie om toestemming om vrijheidsbeperkende maatregelen toe te passen
C
Je probeert alternatieve interventies te vinden om het gevaar te verminderen en de vrijheidsbeperkende maatregelen te voorkomen
D
Je overlegt eerst met een arts voordat je vrijheidsbeperkende maatregelen toepast

Slide 16 - Quizvraag