Spelling (cursus 7) paragraaf 4: verkleinwoorden

Welkom bij Nederlands
Brugklas havo/vwo
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands
Brugklas havo/vwo

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Cursus 7. Spelling
Wat doen we en waar staat dat?
1. Hoofdletters en leestekens (blz. 244)
4. Verkleinwoorden (blz. 251)
10. Voltooid en onvoltooid deelwoord (blz. 258)
11. Werkwoordsvormen en - tijden (blz. 260)

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar zijn we?

Cursus 7: Spelling
Paragraaf 4
Verkleinwoorden
Blz. 251

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Programma
- Leerdoelen
- Uitleg verkleinwoorden
- Samen oefenen
- Verder oefenen

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Ik kan verkleinwoorden spellen, ook van woorden die eindigen op een klinker.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Par. 4 Verkleinwoorden
Hoe maak je een verkleinwoord van een znw?
  • zet er je, pje, tje of etje achter
pet - petje, scherm - schermpje, ring - ringetje
  • Soms moet je een medeklinker verdubbelen
gum - gummetje

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vervolg uitleg verkleinwoorden
ng:  paling - palinkje / kring - kringetje
a, é, o en u : verdubbel de klinker
(pizza - pizzaatje, coupé - coupeetje, foto - fotootje, accu - accuutje)
i wordt ie (kiwi - kiwietje, ski - skietje) 
party - party'tje maaaaaar.... smiley smileytje (vanwege klinker voor de y)
pc - pc'tje 
korte klanken worden soms lang: gat - gaatje 
LET OP UITSPRAAK 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verkleinwoorden 
Opdracht: Schrijf de verkleinwoorden van onderstaande woorden:
  1. la
  2. boom
  3. pleister
  4. som
  5. gat
  6. bel
  7. oorlel
  8. gieter
timer
2:00

Slide 8 - Tekstslide

HV1a heeft deze al gedaan
Opdracht 2

1. buggy 
2. blad
3. centrum
4. ding
5. hobby
6. kring



7. menu
8. opa
9. pudding
10. risico
11. taxi
12. wc

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 2

1. buggy'tje
2. blaadje
3. centrumpje
4. dingetje
5. hobby'tje
6. kringetje



7. menuutje
8. opaatje
9. puddinkje
10. risicootje
11. taxietje
12. wc'tje

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 3
a. ariaatje
b. bloempje / bloemetje
c. boerinnetje
d. brugje/bruggetje
e. cowboytje (niet: cowboy'tje)
f. jongetje (niet:  jongentje)





g. melodietje
h. popje / poppetje
i. sms’je
j. tekeningetje
k. tenuetje
l. zwellinkje

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelf aan de slag!

  1. Waar zijn we? Cursus 7. Spelling. Paragraaf 4: Verkleinwoorden.
  2. Wat doe ik? Opdracht 1, 2, 3.
  3. Hoe? Zelfstandig. Overleggen mag. 
  4. Tijd? 10 minuten. 
  5. Hierna? Klassikaal nabespreken.  
  6. Hulpmiddelen? Lesboek en schrift. Geen laptop!
  7. Klaar? Schrijf een tekst van 75 woorden en gebruik verschillende verkleinwoorden. Gebruik ook correcte hoofletters en leestekens!
  8. Extra uitdaging: 5 Spellingsalarm (alleen online)






Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Ik kan verkleinwoorden spellen, ook van woorden die eindigen op een klinker.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Volgende les
Cursus 7 Spelling: paragraaf 10
voltooid en onvoltooid deelwoord
blz. 258

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefening

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

werkwoordspelling(opdr 3)
1. Mevrouw Hofman (verraden) haar leeftijd liever niet aan onbekenden.
2. Je (worden) met je date verwacht op het galafeest.
3. (Beantwoorden) je zo snel mogelijk mijn appje over onze afspraak?
4. Ik (schudden) de antwoorden heus niet zomaar uit mijn mouw.
5. Sinds wanneer (bekleden) je oom een andere functie bij de bank?
6. Hopelijk (gebeuren) zoiets vervelends nooit meer!
7. Een verkeersongeluk op de snelweg (leiden) dikwijls tot lange files.
8. Men (vermoeden) fraude bij de gemeenteraadsverkiezingen.

1 In de zomer plonzen de dorpsjongeren dagelijks in het kanaal.
2 Dit kledingbedrijf verzendt zijn online verkopen nog dezelfde dag.
3 Dit voorjaar bloeit de magnolia net zo mooi als vorig jaar.
4 Braadt je moeder de gehaktballetjes met veel knoflook en ui?
5 Tot ergernis van de leerlingen verschuift de docent steeds weer de toetsdatum.
6 Met zonnebrandcrème behoed je jezelf voor een verbrande huid.
7 Appen in de nacht bevordert je nachtrust normaal gesproken niet.
8 De brandweer duldt geen nieuwsgierige omstanders tijdens het blussen.


Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

werkwoordspelling (opdr 5)
1. Marius (lunchen) _______ graag buiten onder de kastanjebomen.
2. Het nieuwe restaurant ________ (aanpassen) bijna wekelijks de menukaart   
3. De verkoper van de matras (garanderen) ______ levenslang slaapgenot.
4. Gelukkig (overdrijven) _______ de donkere wolken snel weer ____
5. Dikwijls (uitbesteden) ______ Vince vervelende klusjes aan zijn zusje.
6. Na diverse aansporingen van zijn moeder (stofzuigen)_______ Omar zijn kamer.
7. Ruth (peinzen) _______ er niet over om make-up te gebruiken.
8. __________(overdrijven) Veerle haar prestaties bij de turnwedstrijden niet?

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies