Wk 4 - proefwerk bespreken en grammatica

VH1 - Nederlands
Proefwerk bespreken
Mevrouw Giesen
timer
10:00
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

VH1 - Nederlands
Proefwerk bespreken
Mevrouw Giesen
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

VH1 - Nederlands
Persoonsvorm en zinsdelen
Mevrouw Giesen
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Agenda 
  • Leerdoelen
  • Wat is een persoonsvorm?
  • Hoe vinden we de persoonsvorm?
  • Hoe hakken we een zin in zinsdelen?
  • Quiz/Spel
  • Zelfstandig werken
  • De laatste vragen/Afsluiting

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik weet wat een persoonsvorm is.
  • Ik weet hoe ik de persoonsvorm in een zin kan vinden.
  • Ik kan een zin in zinsdelen verdelen/ in stukjes hakken.

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm

Slide 5 - Woordweb

Wat is een persoonsvorm?

Slide 6 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?
2 manieren:
  1. Tijdproef -> zet de zin in een andere tijd, dus t.t. naar v.t. of v.t. naar t.t..
  2. Getalproef -> zet een zin met een onderwerp in enkelvoud naar een onderwerp met meervoud of andersom.
Het werkwoord wat verandert is de persoonsvorm!

Slide 7 - Tekstslide

De vraagproef
Maak een vraagzin van de zin. 

Let op, dit werkt niet altijd. Als je al een vragende zin hebt, kun je deze niet gebruiken!


Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Hoe hak je een zin in zinsdelen?
Er zijn twee manieren om te zien welke woorden samen een zinsdeel vormen.
Probeer welke woorden je samen voor de persoonsvorm kunt zetten. Die woorden zijn samen een zinsdeel. Voor de persoonsvorm kan namelijk maar één zinsdeel staan.
Kijk welke woorden altijd in dezelfde volgorde bij elkaar blijven staan als je de woordvolgorde in de zin verandert. Die woorden zijn samen een zinsdeel.
Zet streepjes tussen de zinsdelen; dat is handig. De pv staat altijd tussen twee streepjes.

Slide 10 - Tekstslide

Hoe hak je een zin in zinsdelen?
De sneltekenaar kan razendsnel een spotprent maken.

De sneltekenaar / kan / razendsnel / een spotprent / maken.
De sneltekenaar / kan / een spotprent / razendsnel / maken.
Razendsnel / kan / de sneltekenaar / een spotprent / maken.
Een spotprent / kan / de sneltekenaar / razendsnel / maken.

Let op: de werkwoorden kan en maken staan niet bij elkaar, maar ze vormen wel samen één zinsdeel. Deze zin bestaat dus uit vier zinsdelen.


Slide 11 - Tekstslide

Even oefenen
  • Op maandag geeft de docent geschiedenis altijd huiswerk.
  • Mijn moeder kookt elke avond een heerlijke maaltijd voor ons.
  •  De kat springt behendig op de hoge schutting.
  • Na schooltijd spelen de lieve leerlingen altijd in het park.
  • Tijdens de weekenden leest zij altijd spannende boeken.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Slide 14 - Link

Zelfstandig aan de slag
  • Ga via Magister ->  Nieuw Nederlands online
  • Er staat een geplande taak voor je klaar!

Slide 15 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik weet wat een persoonsvorm is.
  • Ik weet hoe ik de persoonsvorm in een zin kan vinden.
  • Ik kan een zin in zinsdelen verdelen/ in stukjes hakken.

Slide 16 - Tekstslide

De laatste vragen
Schrijf de persoonsvormen op van deze zinnen:
Wat heb jij gisteravond gegeten?
Het meisje met de vlechtjes eet een appel.

Slide 17 - Tekstslide

VH1 - Nederlands
Bedankt voor jullie aandacht vandaag!

Slide 18 - Tekstslide

VH1 - Nederlands
Mevrouw Giesen
Grammatica


timer
10:00

Slide 19 - Tekstslide

Agenda
  • Leerdoelen
  • Wat is het onderwerp?
  • Hoe vind je het onderwerp?
  • Oefenen in de klas
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiting

Slide 20 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik weet wat het onderwerp van een zin is.
  • Ik weet hoe ik het onderwerp van een zin kan vinden.
  • Ik kan

Slide 21 - Tekstslide

Het onderwerp

Slide 22 - Woordweb

Wat is het onderwerp?
Bekijk de volgende zin:
– Tijdens zijn show amuseert de cabaretier het publiek met zelfgeschreven liedjes.
In deze zin is de cabaretier het onderwerp (ow). Vrijwel elke zin heeft een onderwerp. Vaak is het onderwerp van de zin een persoon die iets dóét. Het kan ook een dier of een ding zijn. Het onderwerp staat bijna altijd naast de persoonsvorm (hier: amuseert).

Slide 23 - Tekstslide

Hoe vind je het onderwerp?
de vraagproef:
1 Zoek de persoonsvorm en zet streepjes tussen de zinsdelen van de zin.
De wielrenners / trainen / wekelijks / in groepsverband.
2 Stel de vraag Wie (Wat) + persoonsvorm?
Wie trainen? Het antwoord op die vraag is het onderwerp.
ow = De wielrenners

Slide 24 - Tekstslide

Hoe vind je het onderwerp?
de getalsproef:
1 Zoek de persoonsvorm en zet streepjes tussen de zinsdelen van de zin.
2 Verander de persoonsvorm van getal: enkelvoud wordt meervoud of andersom.
De wielrenners / trainen / wekelijks / in groepsverband.
De wielrenner / traint / wekelijks / in groepsverband.
Het zinsdeel dat mee verandert, is het onderwerp.
ow = De wielrenners

Slide 25 - Tekstslide

Tip
Het onderwerp begint bijna nooit met een voorzetsel (aan, achter, bij, in, langs, met, naast, onder, op, over, voor enzovoorts).

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Slide 28 - Link

Zelfstandig werken
Ga via Magister -> Nieuw Nederlands
Werk rustig verder aan de weektaak

Slide 29 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik weet wat fictie is.
  • Ik weet wat het verschil is tussen fictie en non-fictie.
  • Ik weet bij fictie te beoordelen of iets realistisch is of juist niet.

Slide 30 - Tekstslide

De laatste vragen
Wat is het onderwerp in deze zin?

Op school zitten we vaak met de klas samen in de pauze.

Slide 31 - Tekstslide

VH1 - Nederlands
Bedankt voor jullie aandacht vandaag!

Slide 32 - Tekstslide

VH1 - Nederlands
Mevrouw Giesen
Week 38 - les 3
speeddate met boeken
timer
10:00

Slide 33 - Tekstslide

Agenda
  • Leerdoelen
  • Speeddate met je leesboek
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiting

Slide 34 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik kan goed luisteren naar mijn klasgenoot.
  • Ik kan samenvatten wat mijn klasgenoot heeft verteld.
  • Ik kan inschatten of ik het leesboek van mijn klasgenoot interessant vind en zelf wil lezen.

Slide 35 - Tekstslide

Uitleg speeddate
Iedereen heeft een leesboek bij zich.
De docent heeft een speeddateschema gemaakt.
Je krijgt een invulformulier om de antwoorden op de vragen op te schrijven.

Slide 36 - Tekstslide

Speeddatevragen
  • Waar gaat het boek over?
  • Wie is de hoofdpersoon?
  • Wat maakt het boek spannend?
  • Waarom heb je dit boek gekozen?
  • Zou je nog een boek van deze schrijver lezen?
  • Raad je het boek aan? Waarom wel of niet?
  •  Is het verhaal realistisch?
timer
4:00

Slide 37 - Tekstslide

Aan de slag
Ga naar de online omgeving van Nieuw Nederlands via Magister

Open de geplande taken

Cursus 7 spelling, paragraaf 1 hoofdletters en leestekens
Opdracht 1 t/m 6

Slide 38 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik kan goed luisteren naar mijn klasgenoot.
  • Ik kan samenvatten wat mijn klasgenoot heeft verteld.
  • Ik kan inschatten of ik het leesboek van mijn klasgenoot interessant vind en zelf wil lezen.

Slide 39 - Tekstslide

De laatste vragen
Wat vond je van de boekenspeeddate?

Slide 40 - Tekstslide

Afsluiting
Bedankt voor jullie aandacht vandaag

Slide 41 - Tekstslide