In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
OEFENTOETSJE Thema 5
Doel: in beeld brengen wat je nog niet kent.
Slide 1 - Tekstslide
Onderdeel A: Ja/Nee
Er volgen hierna 10 juist/onjuist vragen.
Geef bij elke vraag aan of de bewering klopt of niet.
Slide 2 - Tekstslide
In tekening 1 van afbeelding 1 zie je een jonge Maleise tapir. In tekening 2 zie je hetzelfde dier, maar twee jaar later, als het volwassen is. Vraag 1 en 2 gaan hierover.
Slide 3 - Tekstslide
1. Bekijk de afbeelding. Het jonge dier heeft hetzelfde fenotype als het volwassen dier.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 4 - Quizvraag
2. Het jonge dier heeft hetzelfde genotype als het volwassen dier.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 5 - Quizvraag
3. Pim heeft een broertje Thijs en een zusje Anna. Alle kinderen uit hetzelfde gezin hebben hetzelfde DNA.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 6 - Quizvraag
4. Door mutaties en geslachtelijke voortplanting organismen ontstaan met nieuwe genotypen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 7 - Quizvraag
5. Een lichaamscel van een mens heeft 46 chromosomen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 8 - Quizvraag
6. Een albino is een mutant.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 9 - Quizvraag
7. Bacteriën planten zich meestal niet geslachtelijk voort, maar door deling. Bacteriën die uit één ouder ontstaan door deling, hebben hetzelfde genotype.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 10 - Quizvraag
8. UV-straling is een mutagene invloed.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 11 - Quizvraag
9. Na de geboorte kan een baby een jongen of meisje zijn. Kan een baby de volgende geslachtschromosomen hebben?: YY
A
Ja
B
Nee
Slide 12 - Quizvraag
10. Elke celkern in de longen van een koe bevat de complete informatie voor alle erfelijke eigenschappen van die koe.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 13 - Quizvraag
Onderdeel B: Meerkeuze
Er volgen hierna 10 meerkeuze vragen.
Geef bij elke vraag aan welk antwoord juist is.
Slide 14 - Tekstslide
11. John heeft veel getraind. Zijn spieren zijn hierdoor dik geworden. Wat is er bij John veranderd?
A
Alleen zijn fenotype.
B
Alleen zijn genotype.
C
Zowel zijn fenotype als zijn genotype.
Slide 15 - Quizvraag
12. Thea en Nico doen de volgende beweringen over chromosomen. Nico: ‘Chromosomen bevatten veel genen.’ Thea: ‘Chromosomen bestaan voor een groot deel uit DNA.’
A
Alleen Nico.
B
Alleen Thea.
C
Zowel Nico als Thea.
D
Slide 16 - Quizvraag
13. Michelle en Nico praten over chromosomen.
Michelle zegt dat chromosomen lange, dunne draden zijn. Nico zegt dat chromosomen veel genen bevatten. Wie heeft, of wie hebben gelijk?
A
Alleen Nico.
B
Alleen Michelle.
C
Zowel Nico als Michelle.
Slide 17 - Quizvraag
14. Het klein robertskruid is een plant uit de ooievaarsbekfamilie. De eicellen van deze plant bevatten 16 chromosomen. Hoeveel chromosomen bevat een cel van een blad van het klein robertskruid?
A
8
B
16
C
32
Slide 18 - Quizvraag
15. Hoeveel miljoen jaar geleden begon de ontwikkeling van de apen van de oude wereld als aparte groep?
A
Ongeveer 25 miljoen jaar geleden.
B
Ongeveer 35 miljoen jaar geleden.
C
Ongeveer 37 miljoen jaar geleden.
Slide 19 - Quizvraag
16. Aan welke groep zijn de gorilla’s het meest verwant?
A
Aan de apen van de nieuwe wereld.
B
Aan de apen van de oude wereld.
C
Aan de chimpansees.
Slide 20 - Quizvraag
17. Wanneer komt het genotype van een baby tot stand?
A
Bij de vorming van de eicel.
B
Bij de bevruchting van de eicel.
C
Bij de geboorte van de baby.
Slide 21 - Quizvraag
Hugo en Kevin hebben een discussie over erfelijke informatie. Hugo zegt: ‘Je genotype verandert als je ouder wordt.’ Kevin zegt: ‘De informatie voor je oogkleur bevindt zich alleen in de cellen van je oog.’
18. Wie heeft of wie hebben gelijk?
A
Alleen Hugo heeft gelijk.
B
Alleen Kevin heeft gelijk.
C
Hugo en Kevin hebben geen van beiden gelijk.
Slide 22 - Quizvraag
19. Wat is evolutie? A Evolutie is het ontstaan van nieuwe soorten doordat organismen met de oorspronkelijke vorm uitsterven. B Evolutie is de ontwikkeling van leven op aarde, waarbij soorten ontstaan, veranderen en/of verdwijnen. C Evolutie is de grotere overlevingskans van individuen met een betere aanpassing aan het milieu.
A
A
B
B
C
C
Slide 23 - Quizvraag
Onderdeel C: Open vragen
Er volgen hierna 3 open vragen.
Geef bij elke vraag antwoord in woorden.
Slide 24 - Tekstslide
21. Zet in de juiste volgorde van hun verschijnen op aarde. Noteer alleen de cijfers. Begin bij de oudste levensvorm. 1. Bacteriën. 2. Eencellige organismen. 3. Eenvoudige levensvormen. 4. Gewervelden. 5. Landplanten. 6. Meercellige organismen.
Slide 25 - Open vraag
22. Welk begrip gebruik je om aan te geven dat twee soorten afstammen van een gemeenschappelijke voorouder?