concept leesvaardigheid met nwe functies

Leesvaardigheid

H1 paragraaf 7 en 8 

Havo 4
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Leesvaardigheid

H1 paragraaf 7 en 8 

Havo 4

Slide 1 - Tekstslide

0

Slide 2 - Video

Daarvoor kun je het beste op tijd beginnen met het leren van de moeilijke woorden en het huiswerk voor leesvaardigheid keurig bijhouden. Daarnaast is veel (online) oefenen met spelling aan te raden.
Sleep het woord 'kernzin' naar de kernzin van bovenstaande alinea. Sleep het woord 'bijzaak' naar de bijzaak in bovenstaande alinea.
Als je een voldoende wilt halen voor de eindtoets, moet je je goed voorbereiden. 
Zo kun je gratis oefenen via cambiumned.nl.
kernzin
bijzaak

Slide 3 - Sleepvraag

Leesvaardigheid zou meer nadruk moeten krijgen in het onderwijs om motivatie te stimuleren.
Eens: Goede leesvaardigheid opent deuren naar kennis.
Oneens: Creatieve vakken zijn belangrijker voor motivatie.
Eens: Een sterke basis in lezen is cruciaal voor succes.
Oneens: Motivatie komt vooral voort uit vrije keuze.

Slide 4 - Poll

Technologie en digitale media hebben een negatieve invloed op de motivatie voor lezen.
Eens: Schermtijd vermindert leestijd en interesse.
Oneens: Digitale bronnen vergroten toegang tot leesmateriaal.
Eens: Kinderen geven de voorkeur aan videogames boven lezen.
Oneens: E-books en apps bevorderen leesgemak.

Slide 5 - Poll

Het aanbieden van diverse genres en boeken is essentieel voor het bevorderen van leesmotivatie.
Eens: Diversiteit stimuleert interesse en leesplezier.
Oneens: Kwaliteit is belangrijker dan diversiteit.
Eens: Verscheidenheid moedigt verkenning aan bij lezers.
Oneens: Lezers hebben al een voorkeur.

Slide 6 - Poll

De rol van de ouders is cruciaal voor de motivatie van kinderen om te lezen.
Eens: Ouders stimuleren leesplezier en interesse.
Oneens: Schoolorganisatie heeft meer invloed.
Eens: Ouders dienen als rolmodellen voor lezen.
Oneens: Kinderen vinden lezen vooral op school.

Slide 7 - Poll

Motivatie is de belangrijkste factor voor leesvaardigheid.
Eens: Motivatie stimuleert lezen en begrip.
Oneens: Vaardigheden zijn belangrijker dan motivatie.
Eens: Zonder motivatie is lezen saai.
Oneens: Motivatie kan worden overschat.

Slide 8 - Poll

Lesprogramma
- Voorkennis activeren
- Theorie
- Aan de slag met opdrachten
- Afsluiting les

Slide 9 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het einde van de les...
- weet ik het verschil tussen een stelling, standpunt en een argument;
- weet ik hoe ik kan controleren of een bron betrouwbaar is.

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een stelling en een standpunt?

Slide 11 - Open vraag

Verschil stelling en standpunt
In een stelling (of propositie) wordt een uitspraak of bewering over een onderwerp gedaan. Met een standpunt geef je je mening over die stelling.

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld
Stelling: De regering heeft een goed milieubeleid.

Standpunt: Ik vind dat de regering geen goed milieubeleid voert.

Slide 13 - Tekstslide

Waar herken je standpunten aan?
A
Aan signaalwoorden
B
Aan argumenten
C
Aan de stelling

Slide 14 - Quizvraag

Standpunten
Standpunten herken je aan signaalwoorden als: ik vind, volgens mij, kortom, alles bij elkaar genomen denk ik dat, dus.

Om een standpunt hard te maken zal een schrijver komen met een aantal argumenten (= de argumentatie) om je te overtuigen.

Slide 15 - Tekstslide

Standpunten
Er zijn drie soorten standpunten:
• een positief standpunt: Ik vind het een goed idee dat Nederland minder geld aan ontwikkelingshulp gaat geven.
• een negatief standpunt: Volgens mij is het niet verstandig dat Nederland minder geld aan ontwikkelingshulp gaat geven.
• een standpunt van twijfel: Ik ben er nog niet uit of het slim is dat Nederland minder geld aan ontwikkelingshulp gaat geven.

Slide 16 - Tekstslide

Standpunt en mening
Standpunt en mening vallen nog al eens samen. De stelling is dan zo geformuleerd dat het standpunt (mening van de schrijver) gelijk duidelijk is. Bijvoorbeeld:

Er moet snel een verbod komen op het fokken van vechthonden


Slide 17 - Tekstslide

Wat doen argumenten?

Slide 18 - Open vraag

Argumenten
Met argumenten kun je je eigen standpunt verdedigen of het standpunt van een ander aanvallen. Een argument kan voor het standpunt staan of erachter.
Argumenten herken je vaak aan signaalwoorden als want, omdat, namelijk, aangezien en immers. Ook een dubbele punt (:) kan een signaal zijn voor een argument.

Slide 19 - Tekstslide

Argumenten - voorbeelden
– Uit geheime opnames blijkt dat de dolfijnen in het Dolfinarium in veel te kleine zwembaden rondzwemmen (argument). Ik vind (signaal) dat het Dolfinarium de dolfijnen slecht verzorgt. (standpunt).
– In de nabije toekomst hoeven we nog maar 25 uur per week te werken (standpunt), want (signaal) steeds meer werk wordt ons door robots uit handen genomen (argument).

Slide 20 - Tekstslide

Theorie 
De belangrijkste tekstsoorten zijn:
1)  de uiteenzetting, 
2) het betoog en 
3) de beschouwing.

Slide 21 - Tekstslide

Een betoog is bedoeld om de lezers te informeren: een bepaald onderwerp wordt objectief uitgewerkt.
A
JUIST
B
ONJUIST

Slide 22 - Quizvraag

Uiteenzetting 
Een uiteenzetting is bedoeld om de lezers te informeren: een bepaald onderwerp wordt objectief uitgewerkt. 

De auteur legt bijvoorbeeld iets uit, beantwoordt een vraag, draagt oplossingen aan voor een probleem of geeft ergens een historisch overzicht van. In een uiteenzetting staan vooral veel feiten en toelichtingen of voorbeelden.

Slide 23 - Tekstslide

Een beschouwing is bedoeld om te opiniëren: de auteur wil dat lezers zelf nadenken, zodat ze zich een mening kunnen vormen.
A
JUIST
B
ONJUIST

Slide 24 - Quizvraag

Beschouwing 
Een beschouwing is bedoeld om te opiniëren: de auteur wil dat lezers zelf nadenken, zodat ze zich een mening kunnen vormen. De auteur geeft bijvoorbeeld de voor- en nadelen van een verschijnsel, verschillende meningen van deskundigen en betrokkenen over een kwestie, de oorzaken en gevolgen van een probleem, verschillende oplossingen en de voor- en nadelen van die oplossingen.

Slide 25 - Tekstslide

Een betoog is bedoeld om te overtuigen: de auteur wil dat de lezers een mening (standpunt) over een bepaalde kwestie overnemen.
A
JUIST
B
ONJUIST

Slide 26 - Quizvraag

Betoog 
Een betoog is bedoeld om te overtuigen: de auteur wil dat de lezers een mening (standpunt) over een bepaalde kwestie overnemen. 
De auteur geeft argumenten voor een standpunt of weerlegt tegenargumenten die lezers zouden kunnen inbrengen. De auteur toont aan dat die minder zwaar wegen dan de eigen argumenten.

Slide 27 - Tekstslide