Klas 2 les 48

1 / 24

Slide 1: Tekstslide

FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Programme d'aujourd'hui

Parler des exercices

Le passé composé

Slide 4 - Tekstslide

Parler des exercices

Slide 5 - Tekstslide

Welke nieuwe woorden staan op je woordenlijst?

Slide 6 - Woordweb

Aujourd'hui

il travaille

il trouve

il tombe

il monte

je saute

je cherche

j'oublie

Je vais

Hier

il a travaillé

il a trouvé

il est tombé

il est monté

j'ai sauté

j'ai cherché

j'ai oublié

je suis allé

Slide 7 - Tekstslide

Aujourd'hui

je dis

j'écris

tu souris

tu choisis

Il finit

il sort

Hier

J'ai dit

J'ai écrit

Tu as souri

Tu as choisi

Il a fini

il est sorti

Slide 8 - Tekstslide

Passé composé

Passé composé = werkwoord être/avoir + voltooid deelwoord

j'ai (ik heb) mangé (gegeten)

je suis (ik ben) fini (geëindigd)

Het voltooid deelwoord eindigt vaak op é of i/it

Il a travaillé

j'ai souri

Slide 9 - Tekstslide

avoir

J'ai

Tu as

Il/elle/on a

Nous avons

Vous avez

Ils/elles ont

Être

Je suis

Tu es

Il/elle/on est

Nous sommes

Vous êtes

Ils/elles sont

Slide 10 - Tekstslide

Let op het hulpwerkwoord!!

Meestal gebruik je "hebben", net als in het Nederlands

Als je in het Nederlands "zijn" gebruikt, doe je dat in het Frans ook

Bijvoorbeeld:

tomber (vallen) - monter (omhoog gaan) - aller (gaan) -

rester (blijven) - sortir (weggaan/uitgaan)

Bij deze werkwoordvervoeging gebeurt het volgende:

Slide 11 - Tekstslide

WW met etre = + e/s/es

Le garçon est sorti

La fille est sortie

Les garçons sont sortis

Les filles sont sorties

La fille a mangéX

Slide 12 - Tekstslide

manger
J' ___ _________

Slide 13 - Open vraag

regarder
Nous ______ ________

Slide 14 - Open vraag

Let op uitzondering!!

Slide 15 - Tekstslide

sortir
Elle ____ _______

Slide 16 - Open vraag

aller
ils ____ _______

Slide 17 - Open vraag

rester
elles ________ ___________

Slide 18 - Open vraag

Slide 19 - Tekstslide

Passé composé

Passé composé = werkwoord être/avoir + voltooid deelwoord

j'ai (ik heb) mangé (gegeten)

je suis (ik ben) fini (geëindigd)

Het voltooid deelwoord eindigt vaak op é of i/it

Il a travaillé

j'ai souri

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Prendre
Elle ____ ________

Slide 22 - Open vraag

voir
Il ______ _______

Slide 23 - Open vraag

Les devoirs

Maak opdracht 3 blz 61 via opdrachten.

Slide 24 - Tekstslide