Week 15 - NL 2wB maandag (grammatica 3.7)
1 / 15
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Hoe vind je de persoonsvorm (pv) in een zin (twee manieren)?
Slide 4 - Open vraag
Waaruit bestaat het werkwoordelijk gezegde (wg)?
Slide 5 - Open vraag
Wat is de pv in de zin:
"Ik heb een kaart naar mijn oma gestuurd."
"Ik heb een kaart naar mijn oma gestuurd."
A
Ik
B
mijn oma
C
heb
D
heb gestuurd
Slide 6 - Quizvraag
Wat is de wg in de zin:
"Ik heb een kaart naar mijn oma gestuurd."
"Ik heb een kaart naar mijn oma gestuurd."
A
Ik
B
mijn oma
C
heb
D
heb gestuurd
Slide 7 - Quizvraag
Wat is het onderwerp in de zin:
"Gianna en Catara eten in de les graag snoep."
"Gianna en Catara eten in de les graag snoep."
A
de les
B
Gianna en Catara
C
snoep
D
eten
Slide 8 - Quizvraag
Hoe vind je het lijdend voorwerp (lv) in een zin?
A
wie/wat + o?
B
alle ww in een zin
C
wie/wat + wg?
D
wie/wat + wg + o?
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp in de zin:
"Ik kan het lijdend voorwerp uit een zin halen."
"Ik kan het lijdend voorwerp uit een zin halen."
A
Ik
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
een zin
Slide 10 - Quizvraag
Slide 11 - Tekstslide
Wat is het mv in de zin:
"Mijn zus geeft hem een bloem."
"Mijn zus geeft hem een bloem."
A
Mijn zus
B
geeft
C
hem
D
een bloem
Slide 12 - Quizvraag
In iedere zin staat een meewerkend voorwerp.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 13 - Quizvraag
Hoe kun je het mv in een zin vinden?
